ECLI:NL:RBZWB:2025:2209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/432419 / JE RK 25-359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met tussentijds toetsmoment

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 8 april 2025, waarbij de moeder van [minderjarige] en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, in overweging genomen. De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar heeft bezwaren geuit tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij zij verzocht om deze te beperken tot zes maanden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in een stabiele omgeving verblijft, maar dat er zorgen zijn over haar welzijn en ontwikkeling. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen, maar de duur van de maatregelen beperkt tot zes maanden, met een tussentijds toetsmoment. De kinderrechter heeft daarbij de noodzaak van continuïteit in de hulpverlening benadrukt en verwacht dat de GI verslag uitbrengt over de voortgang van de maatregelen en de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432419 / JE RK 25-359
Datum uitspraak: 15 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Woensel te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 februari 2025;
  • het toetsingsbesluit van de Raad van 13 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met – telefonisch aanwezig – haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van [naam] , zus van [minderjarige] , eveneens over de verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met het kenmerk C/02/432416 / JE RK 25-358. Daarom heeft de kinderrechter de zaken tegelijk mondeling behandeld. De kinderrechter heeft in die zaak bij separate beschikking beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 27 maart 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 april 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij [het gezinshuis] met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.
2.4.
Op grond van bovenvermelde machtiging verblijft [minderjarige] in [het gezinshuis] te [plaats 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat het met periodes goed gaat met [minderjarige] , zij staat dan open voor hulp en vraagt er weleens zelf om. Ook gaat het met periodes niet goed met [minderjarige] . Het lukt [minderjarige] dan niet om aan te geven wat er bij haar speelt en zij vraagt dan niet om hulp. [minderjarige] wil het dan zelf oplossen, maar maakt dan weleens de verkeerde keuzes, zoals onlangs het innemen van teveel methylfenidaat dat zij van de achterbuurman (van haar moeder) had gekregen. [minderjarige] heeft ook weleens ruzie met haar moeder of zussen en wil dan in het weekend niet naar huis. Zeer onlangs is gebleken dat het psychisch zodanig niet goed gaat met [minderjarige] , dat contact is opgenomen met een organisatie in [plaats 2] voor intensieve traumatherapie. [minderjarige] zal daar dagelijks naartoe gaan en zal dan tussendoor in het gezinshuis gaan verblijven. De GI durft geen inschatting te geven hoe lang dit zal duren. [minderjarige] vindt het nog steeds lastig dat ze niet in Brabant woont, omdat zij de mentaliteit van haar woonomgeving zo anders vindt. Het allerliefste zou [minderjarige] bij haar moeder wonen. Zorgelijk daarbij is dat de moeder in de thuissituatie geen hulpverlening meer heeft, waardoor daarin geen stappen meer gezet kunnen worden. Naar de mening van de GI blijft een gedwongen kader voor de verzochte duur noodzakelijk om te kunnen zorgen dat [minderjarige] de hulp blijft krijgen die zij nodig heeft.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Met het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen heeft de moeder meer moeite. Zo ziet de moeder rationeel in dat het nog te vroeg is om de gezinshuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen. In haar hart wil de moeder niets liever dan een thuisplaatsing van [minderjarige] . In haar hoofd weet zij anders. Om die reden verzoekt de moeder om de machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden en dat verzoek voor het overige voor een tussentijds toetsmoment aan te houden.
De moeder stelt hiertoe dat de zorgen over [minderjarige] enerzijds groot zijn en dat zij zich kan voorstellen dat [minderjarige] “er over zes maanden nog niet is”. Anderzijds heeft [minderjarige] het in het gezinshuis in [plaats 1] in het geheel niet naar haar zin. De moeder maakt zich zorgen over de gezinshuisvader en zijn gedrag naar de kinderen in het gezinshuis. De moeder betwist dat zij categorisch alle hulp zou afwijzen. In de begeleiding Ouder Kind van [jeugdzorg] zag de moeder geen meerwaarde (meer). Naar de mening van de moeder zou zij meer gebaat zijn bij de inzet van een ervaringsdeskundige. Volgens de moeder is de situatie met de achterburen intussen tot rust gekomen.
4.3.
[minderjarige] heeft tegen de kinderrechter verteld dat zij de (directe) mentaliteit van de mensen in [plaats 1] nog steeds moeilijk vindt, het daar minder gezellig is en te ver weg. Hierbij komt volgens [minderjarige] dat zij moeite heeft met de gezinshuisvader, omdat hij opmerkingen maakt die haar onzeker maken. Met de gezinshuismoeder heeft [minderjarige] een prima contact. Het liefste zou [minderjarige] weer in Brabant, en dan bij haar moeder, wonen. Het lijkt [minderjarige] wel het beste om in elk geval vanuit [plaats 1] haar huidige schooljaar af te maken. Daarna zou [minderjarige] bij haar moeder het liefste een soort van proeftijd worden gegund om te kijken hoe het gaat. Daarbij erkent [minderjarige] dat zij zich in het verleden weleens te veel in negatieve zin heeft laten beïnvloeden door de achterburen die zij in slechte perioden weleens opzocht. Volgens [minderjarige] komt zij intussen niet meer bij haar achterburen en dan gaat het thuis goed. [minderjarige] ziet wel in dat zij voor haar problemen nog therapie nodig heeft en dat het haar nog niet zal lukken om geheel zelfstandig zonder enige hulp of ondersteuning overeind te blijven.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt, dat het belaste verleden van [minderjarige] en haar kind-eigenproblematiek nog steeds specifieke zorg- en opvoedbehoeften vraagt. Gezien haar beperking en eigen problematiek kan de moeder [minderjarige] dit niet bieden. De moeder zou hier ondersteuning en begeleiding bij nodig hebben, maar deze wordt door haar niet structureel geaccepteerd.
[minderjarige] staat aan de start van een intensief traject van traumatherapie en afgewacht moet worden hoe dat zal gaan verlopen. Het wordt daarom nog te vroeg geacht om haar uit de stabiele omgeving van het gezinshuis weg te halen en haar weer bij de moeder te plaatsen.
Hierbij komt dat door [minderjarige] zelf ook is aangegeven dat zij haar huidige schooljaar nog vanuit [plaats 1] wil kunnen afmaken.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken toewijzen. De kinderrechter betrekt hierbij dat de Raad bij zijn toetsing voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing instemt met een verlenging van beide maatregelen. De rechter ziet evenwel aanleiding om de verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken, te weten voor de duur van zes maanden, en de verzoeken voor het overige voor een tussentijds toetsmoment aan te houden. De kinderrechter neemt hierbij in overweging dat [minderjarige] in het gezinshuis niet lekker in haar vel lijkt te zitten. Voor zover dit te maken heeft met de handelwijze van de gezinshuisvader waarmee [minderjarige] moeite heeft, gaat de kinderrechter er van uit dat de GI daar oog voor zal hebben. De voornaamste reden voor beperking van de duur van maatregelen is gelegen in de omstandigheid dat het perspectief van [minderjarige] nog steeds niet duidelijk is. [minderjarige] is inmiddels bijna zeventien jaar en verkeert al langer in onzekerheid over haar perspectief. Het is belangrijk dat de GI hier duidelijkheid over verschaft en de wensen, behoeften en draagkracht van [minderjarige] afweegt in haar besluitvorming. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de na te melden pro forma datum hierover schriftelijk verslag zal uitbrengen, alsook over het verloop van de maatregelen en over de hulpverlening. Voorts dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterend deel van het verzoek.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 april 2025 tot 29 oktober 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 april 2025 tot 29 oktober 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van de verzoeken voor het overige aan tot
donderdag 2 oktober 2025 PRO FORMA,in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de GI over de resterende verzoeken;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.