ECLI:NL:RBZWB:2025:2210

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/432416 / JE RK 25-358
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de moeder, haar advocaat mr. M. van Woensel, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die opgroeit met specifieke zorg- en opvoedbehoeften door een belaste achtergrond en kind-eigen problematiek. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een jaar, wat de kinderrechter heeft toegewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de benodigde zorg en opvoeding te bieden, en dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens tot die datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432416 / JE RK 25-358
Datum uitspraak: 8 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Woensel te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2025;
  • het toetsingsbesluit van de Raad van 13 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder met – telefonisch aanwezig – haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van [naam] , zus van [minderjarige] , eveneens over de verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met het kenmerk C/02/432419 / JE RK 25-359. Daarom heeft de kinderrechter de zaken tegelijk mondeling behandeld. In voornoemde zaak is bij separate beschikking beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 1 april 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.
2.3.
De kinderrechter heeft bij diezelfde beschikking van 26 april 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.
2.4.
Op grond van bovenvermelde machtiging verblijft [minderjarige] op een woon/behandelgroep van [jeugdzorg] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige] gelet op haar belaste verleden en forse kind-eigen problematiek een specifieke zorg- en opvoedbehoefte heeft. Haar gemoedstoestand verloopt met ups en downs. Bij [jeugdzorg] kan daar passend op worden ingespeeld. Gezien wordt een hele liefdevolle en betrokken moeder, die meewerkt aan de inzet van de hulp die nodig is voor [minderjarige] zelf. Ook wordt gezien een moeder met beperkte vaardigheden en waarbij haar leerbaarheid een zorg is, waardoor er een minimale groei wordt gezien in haar rol als opvoeder. Ouder Kind van [jeugdzorg] is mede daarom gestopt in juni 2024. Er lag een advies van vervolghulpverlening (ook systemisch), maar daar staat de moeder niet voor open, waardoor er momenteel geen hulpverlening betrokken is bij de thuissituatie van moeder. Met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige] zelf blijft de moeder ambivalent in het accepteren daarvan. De GI gaat de Raad vragen om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, omdat zij denkt dat dat meer passend is.
4.2.
De moeder betwist dat zij zich ambivalent zou opstellen ten opzichte van de plaatsing van [minderjarige] op [jeugdzorg] . Toen [minderjarige] nog veel jonger was kon de moeder die plaatsing maar moeilijk accepteren. Thans is dat wel het geval. Naar de mening van de moeder heeft [minderjarige] specialistische hulp nodig en zit zij bij [jeugdzorg] goed op haar plek.
De moeder zou dat als moeder zijnde liever anders zien, maar ziet in dat dat voor [minderjarige] het beste is. Ook betwist de moeder dat zij categorisch alle hulp zou afwijzen. In de begeleiding Ouder Kind van [jeugdzorg] zag de moeder geen meerwaarde (meer). Naar de mening van de moeder zou zij meer gebaat zijn bij de inzet van een ervaringsdeskundige. Voor [minderjarige] acht de moeder het in elk geval het beste als het verzoek wordt toegewezen.
4.3.
[minderjarige] heeft tegen de kinderrechter verteld dat zij een prettig contact heeft met de jeugdbeschermer en dat zij het goed vindt als zij nog een jaar betrokken blijft. Zij heeft het fijn bij ‘ [locatie] ’. Soms zou ze graag een nachtje extra naar huis, naar de moeder, gaan maar dan wil zij ook wel vaker leuke dingen samen doen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat al hetgeen de kinderrechter bij de vorige beschikking van 26 april 2024 heeft overwogen nog steeds actueel is en als hier overgenomen kan worden beschouwd.
Zo vraagt het belaste verleden van [minderjarige] en haar kind-eigenproblematiek nog steeds specifieke zorg- en opvoedbehoeften. Gezien haar beperking en eigen problematiek kan de moeder [minderjarige] dit niet bieden. De moeder zou hier ondersteuning en begeleiding bij nodig hebben, maar deze wordt door haar niet structureel geaccepteerd. Gebleken is ook dat het perspectief van [minderjarige] niet langer bij de moeder ligt. Het is knap dat de moeder dat zelf ook inziet. Het komende onderzoek van de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel zal uiteindelijk moeten gaan uitwijzen waar het perspectief van [minderjarige] zal zijn gelegen.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen. De kinderrechter betrekt hierbij dat de Raad bij zijn toetsing voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing instemt met een verlenging van beide maatregelen.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 april 2025 tot 29 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot met ingang van 29 april 2025 tot 29 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 15 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.