ECLI:NL:RBZWB:2025:2220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/433451 / JE RK 25-551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder

Op 2 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De zaak werd behandeld in een gesloten zitting, waarbij de vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, de vader en de advocaat van de moeder aanwezig waren. De moeder was niet aanwezig vanwege een gebrek aan oppas voor haar andere kinderen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op haar verklaringen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige en de kinderrechter heeft eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend. De GI heeft verzocht om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een andere accommodatie, omdat de huidige plek niet meer passend is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling, maar dat een terugplaatsing bij de ouders momenteel niet aan de orde is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders worden aangespoord om onderling te communiceren in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/433451 / JE RK 25-551
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos te [woonplaats 1] ,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 26 maart 2025, ontvangen op 26 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader;
  • de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de moeder – wegens het gebrek aan een oppas voor haar kinderen - niet in staat was om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 4 juli 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met
ingang van 4 juli 2024 en tot 4 juli 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing
van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 4
juli 2024 en tot 4 januari 2025.
2.3.
Bij beschikking van 23 december 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor
jeugdhulp verleend voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 23 december
2024 en tot 6 januari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 3 januari 2025 heeft de kinderrechter een machtiging om
[minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend voor de
duur van twee maanden, te weten met ingang van 3 januari 2025 tot 3 maart 2025. Het
resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 28 februari 2025 heeft de kinderrechter de machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd voor de duur van één maand, te weten met ingang van 3 maart 2025 en tot 3 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI licht toe dat er een plek voor [minderjarige] is gevonden bij [jeugdzorginstelling 1] in [plaats] . [jeugdzorginstelling 2] heeft aangegeven geen passende plek meer te zijn voor [minderjarige] . In het advies van de gedragswetenschapper staat beschreven dat een voorwaardelijke machtiging passend zou zijn. Dit is zo opgeschreven na een intern overleg en is blijven staan in de verslaglegging. De GI heeft overleg gehad met [jeugdzorginstelling 2] en besloten dit niet te doen. [minderjarige] laat niet veel gedragsproblematiek zien. Zij is niet agressief. Zij vindt het wel lastig om structuur aan te brengen maar de GI wil geen voorwaardelijke machtiging inzetten om ervoor te zorgen dat zij naar dagbesteding gaat. Dit is niet het doel en zo zou [minderjarige] gestraft worden voor iets wat zij al lastig vindt om te doen. Verder kan [minderjarige] binnenkort starten met dagbesteding. De GI is nog bezig met regelen dat [minderjarige] naar school kan.
4.2.
De vader heeft aangegeven dat hij instemt met het verzoek van de GI. Hij is blij dat [minderjarige] naar een open groep kan gaan. Vandaag heeft de vader [minderjarige] sinds een lange tijd weer gezien. Het was onverwachts maar het is positief verlopen. De vader geeft aan dat hij in [woonplaats 2] woont en dat dit een vervelende obstakel is om het contact met [minderjarige] te herstellen. De vader wil graag betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Momenteel heeft hij geen contact met de moeder. Hier staat hij wel voor open.
4.3.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder instemt met het verzoek van de GI. Tijdens de vorige zitting is het al vaker ter sprake gekomen dat [jeugdzorginstelling 2] niet de juiste plek is voor [minderjarige] . Dat neemt echter niet weg dat er nog steeds zorgen zijn. De moeder hoopt dat er bij [jeugdzorginstelling 1] passende één op één begeleiding ingezet gaat worden. Daarnaast hoopt de moeder dat er nog meer positieve stappen gezet gaan worden en dat [minderjarige] de juiste begeleiding en structuur krijgt. De moeder is angstig voor deze nieuwe stap, maar zij heeft er ook vertrouwen in.
4.4.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed met haar gaat. De afgelopen periode is het goed gegaan bij [jeugdzorginstelling 2] . [minderjarige] gaat naar school en heeft fijne mentoren. Wat zij niet leuk vindt, is schematherapie. [minderjarige] zou het liefst terug willen naar haar vader of moeder, maar ziet zelf in dat het beter voor haar zal zijn als zij bij [jeugdzorginstelling 1] gaat wonen. Haar vader heeft zij nu sinds een lange tijd weer voor het eerst gezien en dat gaat goed. Haar moeder ziet zij regelmatiger. [minderjarige] vindt het wel vreemd dat haar moeder aangeeft dat zij niet voor [minderjarige] kan zorgen, terwijl zij wel de zorg draagt voor haar andere twee kinderen. Verder geeft [minderjarige] aan dat een vriendin van haar een slechte ervaring heeft gehad bij [jeugdzorginstelling 1] , maar [minderjarige] wil zich hierdoor niet laten beïnvloeden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter wijst het – onweersproken - verzoek van de GI toe en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter ligt dit als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter ziet dat [minderjarige] veel positieve stappen heeft gezet bij [jeugdzorginstelling 2] . Zij volgt school, houdt zich aan de gemaakte afspraken, heeft dagstructuur en volgt therapie. De kinderrechter is het dan ook met alle belanghebbenden eens dat [jeugdzorginstelling 2] niet langer de geschikte plek voor haar is. Inmiddels is er een geschikte vervolgplek gevonden en kan [minderjarige] terecht bij [jeugdzorginstelling 1] in [plaats] . Bij [jeugdzorginstelling 1] kan er extra begeleiding geboden worden bij dagstructuur, kan schemagerichte therapie starten en kan [minderjarige] dagbesteding volgen bij het Ruiterpad. [minderjarige] heeft baat bij een gestructureerde woonomgeving, waar goede responsiviteit, nabijheid, sturing en begeleiding geboden kan worden. Een terugplaatsing bij een van haar ouders is momenteel niet aan de orde. De vader is recent pas weer in het leven van [minderjarige] gekomen en de moeder is overbelast waardoor het haar niet lukt de zorg- en opvoedtaken op zich te nemen. Bij [minderjarige] bestaat hierover veel onbegrip. De kinderrechter vraagt hier aandacht voor en verzoekt de GI om hiermee aan de slag te gaan binnen de hulpverlening. Daarnaast is het belangrijk dat het contact tussen [minderjarige] en de vader de komende periode onder regie van de GI wordt opgestart. Tot slot is het van belang dat de ouders, nu de vader betrokken wil zijn in het leven van [minderjarige] , onderling met elkaar kunnen communiceren in het belang van [minderjarige] .
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 april 2025 en tot 4 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.