ECLI:NL:RBZWB:2025:2224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/3100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking motorrijtuigenbelasting en toepassing bijzonder tarief kampeerauto

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een beschikking afgegeven voor de toepassing van het tarief voor kampeerauto's, met ingang van 22 juni 2023. Belanghebbende was van mening dat het tarief met terugwerkende kracht vanaf 22 december 2021 moest ingaan, de datum waarop zij het motorrijtuig in bezit kreeg. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur het bijzonder tarief terecht heeft vastgesteld op 22 juni 2023 en of er sprake is van schending van het hoorrecht, het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de inspecteur correct heeft gehandeld en dat er geen schendingen zijn vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een beschikking toepassing tarief kampeerauto afgegeven, waarbij hij het tarief met ingang van 22 juni 2023 heeft toegekend (de beschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bijzonder tarief moet worden toegepast met ingang van de datum van de tenaamstelling van het motorrijtuig (22 december 2021), zoals belanghebbende bepleit, of met ingang van de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan (22 juni 2023), zoals de inspecteur voorstaat. Ook beoordeelt zij of sprake is van schending van het hoorrecht en/of van het motiverings-, zorgvuldigheids- en/of vertrouwensbeginsel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bijzonder tarief terecht in laten gaan vanaf de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan. Er is geen sprake van schending van het hoorrecht of van het motiverings-, zorgvuldigheids- of vertrouwensbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is sinds 22 december 2021 houder van het motorrijtuig met [kenteken] (het motorrijtuig).
4.1.
Belanghebbende heeft een verzoek met dagtekening 20 september 2023 gedaan voor de toepassing van het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). Belanghebbende heeft verzocht om het bijzonder tarief met terugwerkende kracht in te laten gaan per 22 december 2021.
4.2.
De inspecteur heeft bij beschikking van 23 oktober 2023 vastgesteld dat het bijzonder tarief met ingang van 22 juni 2023 is toegekend.
4.3.
Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gegaan. Het bezwaar is gedagtekend op 27 oktober 2023. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief met dagtekening 17 januari 2024 in gebreke gesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar.

Motivering

Is sprake van horen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb)?
5. Belanghebbende stelt dat de inspecteur met betrekking tot het horen niet heeft gehandeld in lijn met het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 7:2 van de Awb. Het horen is namelijk niet aangekondigd terwijl in een brief van 23 november 2023 is aangegeven dat dit wel eerst zou gebeuren. Daarnaast is er volgens belanghebbende geen verslag opgesteld van het horen, maar is slechts een korte alinea over het horen opgenomen in de uitspraak op bezwaar, zonder vermelding van wie het hoorgesprek heeft gevoerd. Verder is de uitspraak op bezwaar dezelfde dag nog gedaan waardoor belanghebbende twijfelt of het hoorgesprek is meegenomen in de beslissing.
5.1.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de versnelde afhandeling op het laatste moment van de bezwaarfase als onzorgvuldig kan hebben ervaren. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de inspecteur door de ingebrekestelling van belanghebbende verplicht was om sneller te handelen. Belanghebbende heeft uiteindelijk ook ingestemd met telefonisch horen op de betreffende datum. De handelwijze van de inspecteur blijft naar het oordeel van de rechtbank binnen de wettelijke kaders. De wetgever heeft geen vormvereisten gesteld aan het verslag. In ieder geval moet op enige wijze een korte weergave van de kern van hetgeen naar voren gebracht is, schriftelijk worden vastgelegd. [1] Belanghebbende is gehoord en van het horen is een (kort) verslag opgemaakt. Het hoorverslag is opgenomen in de uitspraak op bezwaar. Dat is toegestaan. Het is ook toegestaan om uitspraak op bezwaar te doen op dezelfde dag als de dag waarop het horen heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur niet heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Is het motiveringbeginsel, dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden in de uitspraak op bezwaar?
6. Belanghebbende stelt dat de samenvatting van haar bezwaar onjuist is weergegeven in de uitspraak op bezwaar. Onterecht staat vermeld dat zij niet wist dat voor de toepassing van het bijzonder tarief een verzoek moest worden gedaan. Haar stelling dat de dealer, van wie belanghebbende het motorrijtuig heeft gekocht, een verzoek heeft gedaan voor het bijzonder tarief, wordt niet benoemd. Daarnaast is niet vermeld dat bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat de medewerkers van de Belastingtelefoon Auto niet alleen maar inlichtingen verstrekken, maar ook inzage hebben in het dossier en daarin wijzigingen kunnen doorvoeren, aldus belanghebbende. Verder is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de inspecteur niet alle relevante feiten onderzocht zou hebben. De inspecteur is bijvoorbeeld voorbijgegaan aan het standpunt van belanghebbende dat het bijzonder tarief ook in zou kunnen gaan vanaf een eerder tijdstip.
6.1.
De rechtbank vat de stelling van belanghebbende mede op als een beroep op het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient een uitspraak op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Dit vereiste houdt niet in dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar op alle door belanghebbende aangevoerde gronden in bezwaar moet ingaan, maar hij moet wel voldoende inzicht geven in de argumenten die hem hebben gebracht tot het ongegrond verklaren van het bezwaar.
6.2.
Belanghebbende geeft in haar bezwaarschrift aan dat zij op grond van de website en informatie van de medewerkers van de Belastingtelefoon ervan uitging dat geen verzoek meer hoefde te worden gedaan mede gezien het feit dat het motorrijtuig in Duitsland als kampeerauto geregistreerd heeft gestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur dit opvatten als stelling dat belanghebbende niet wist dat zij een verzoek moest doen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat haar overige stellingen niet heel expliciet zijn weergegeven in de uitspraak op bezwaar. Echter geeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar wel aan dat het verzoek voor de toepassing van het bijzonder tarief op 21 september 2023 is ontvangen, waaruit kan worden afgeleid dat dit het eerste door de Belastingdienst ontvangen verzoek is. Daarnaast geeft de inspecteur aan dat geen beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel aangezien de informatie van medewerkers van de BelastingTelefoon Auto slechts is aan te merken als een inlichting en niet als een bindende toezegging. Verder heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar aangegeven dat hij geen beleidsvrijheid heeft met betrekking tot de ingangsdatum van het bijzonder tarief. Weliswaar is hij daarbij niet ingegaan op de door belanghebbende genoemde jurisprudentie, maar hij heeft dus wel een standpunt ingenomen met betrekking tot bezwaar van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar voorbij is gegaan aan grieven van belanghebbende leidt er niet toe dat het motiveringsbeginsel is geschonden. De inspecteur heeft immers in de uitspraak op bezwaar gemotiveerd uiteengezet dat hij, ondanks dat wat in bezwaar naar voren is gebracht, nog steeds van mening is dat belanghebbende niet eerder recht heeft op toepassing van het bijzonder tarief dan per 22 juni 2023. Gelet op het voorgaande is de inspecteur in de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank weliswaar summier, maar voldoende op het bezwaar van belanghebbende ingegaan en is geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel.
Heeft de inspecteur het bijzonder tarief terecht in laten gaan op 22 juni 2023?
7. Tussen partijen is de ingangsdatum van het bijzonder tarief voor kampeerauto’s in geschil. Artikel 5aa, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsbesluit MRB) luidt als volgt:
“De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.”
Het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief moet bij de inspecteur worden ingediend vóór de aanvang van het tijdvak. [2] Het wettelijke uitgangspunt is dus dat het bijzonder tarief niet automatisch (van rechtswege) wordt toegepast op het moment dat aan alle voorwaarden voor toepassing van het bijzonder tarief is voldaan, en ook niet dat het bijzonder tarief met terugwerkende kracht kan worden toegepast. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Kaderbesluit motorrijtuigenbelasting (onder toepassing van de hardheidsclausule) goedgekeurd dat het kwarttarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. [3]
7.1.
Belanghebbende stelt dat de dealer, van wie belanghebbende het motorrijtuig heeft gekocht, een verzoek heeft gedaan voor het bijzonder tarief. Het verzoek zou volgens belanghebbende op 22 december 2021, gelijktijdig met de aanmelding van het motorrijtuig bij de Belastingdienst, zijn gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de dealer (namens belanghebbende) een verzoek voor het bijzonder tarief heeft gedaan. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat vóór het verzoek van belanghebbende op 20 september 2023 reeds een verzoek voor het bijzonder tarief is gedaan. De inspecteur heeft daarom in beginsel terecht het bijzonder tarief toegepast met ingang van 22 juni 2023, zijnde het begin van het tijdvak waarin het verzoek voor het eerst is gedaan.
Is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel?
8. Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat het niet aan haar te wijten is, maar aan de Belastingdienst, dat het verzoek niet tijdig is ingediend. Belanghebbende stelt – in de kern weergegeven – dat zij op basis van uitlatingen van de BelastingTelefoon Auto ervan uitging dat er al eerder een verzoek om toepassing van het bijzonder tarief was ingediend en dat zij aan het contact met de BelastingTelefoon Auto het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat het bijzonder tarief met terugwerkende kracht (tot aanvang houderschap) zou worden verleend. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat zij meermaals, zo’n 15 keer, telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst. Volgens belanghebbende zouden medewerkers van de BelastingTelefoon Auto gezegd hebben dat het verzoek voor het bijzonder tarief bekend was en dat dit tarief overeen kwam met het bedrag van € 935 wat belanghebbende verschuldigd was. Daarnaast heeft belanghebbende contact gehad met de BelastingTelefoon Auto over het gewicht van het motorrijtuig. Belanghebbende is namelijk van mening dat het ledig gewicht van 2.874 kg niet juist is. Volgens belanghebbende is het ledig gewicht van het motorrijvoertuig 2.974 kg. Belanghebbende heeft dit via de BelastingTelefoon Auto gemeld en kreeg te horen dat dit aangepast zou worden. Hieruit heeft zij afgeleid dat de medewerkers méér konden doen dan alleen inlichtingen verstrekken.
8.1.
De inspecteur heeft gesteld dat uit zijn gegevens blijkt dat belanghebbende drie keer met de BelastingTelefoon Auto heeft gebeld. Het eerste telefoongesprek is van 20 september 2023, kort voor de datum van binnenkomst van het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief door belanghebbende. Het is mogelijk dat belanghebbende eerder en vaker heeft gebeld, maar dat is niet geregistreerd bij de Belastingdienst. De inhoud van die gesprekken is ook onbekend, er staat niet vast wat er precies is gezegd.
8.2.
De rechtbank vat de stelling van belanghebbende op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen dient te worden onderzocht en vastgesteld of de door een belanghebbende aangevoerde omstandigheden bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling dan wel een toezegging van de inspecteur. Voor een in rechte te beschermen toezegging is vervolgens vereist dat de medewerker kennis heeft kunnen nemen van alle daartoe vereiste bijzonderheden van het betreffende geval, dat de aan die medewerker verschafte, voor diens toezegging relevante gegevens juist zijn, en dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen. [4] Daarbij heeft als regel te gelden dat de inspecteur door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden en dat voor afwijking van deze regel slechts plaats is, indien een belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had hoeven te beseffen en hij, afgaande op - achteraf bezien onjuiste - informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen. [5]
8.3.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende, die een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, ook de bewijslast daarvoor heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met haar enkele stelling zonder nadere onderbouwing tegenover de betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan op 20 september 2023 contact heeft gehad met de Belastingdienst en dat haar is toegezegd dat het bijzonder tarief vanaf de aanvang van het houderschap van het motorrijtuig zou worden verleend. Zo al een toezegging zou zijn gedaan, dan heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij daarvoor de juiste informatie heeft verstrekt. Zoals de inspecteur heeft gesteld, zou de medewerker kunnen zijn afgegaan op de verklaring van belanghebbende dat reeds bij de aanschaf van het motorrijtuig een verzoek is ingediend, terwijl belanghebbende niet aannemelijk heeft kunnen maken dat een dergelijk verzoek eerder is gedaan dan op 20 september 2023 (zie overweging 7.1). Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Mogelijkheid om af te wijken van beleid?
9. Belanghebbende heeft gesteld dat uit de uitspraak van 23 maart 2022 van rechtbank Noord-Holland [6] blijkt dat de inspecteur wel af kan wijken van het beleid en de ingangsdatum van het bijzonder tarief eerder kan doen ingaan dan aan het begin van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan. Die zaak betreft echter een andere feitelijke situatie (er was onder meer sprake van een wetswijziging) en is daarom niet direct van toepassing op de situatie van belanghebbende. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat het in haar geval onevenredig is om het bijzonder tarief niet met verder terugwerkende kracht te verlenen, overweegt de rechtbank als volgt. De beleidsregel van paragraaf 12 van het Kaderbesluit (zie overweging 7) heeft tot doel een praktische oplossing te bieden voor gevallen waarin de aanschaf of de aanpassing van het motorrijtuig niet plaatsvindt aan het begin van het tijdvak. Die beleidsregel heeft dus een begunstigend karakter. Die begunstiging strekt niet verder dan het om praktische redenen verlenen van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting tot aan het begin van het tijdvak waarin het verzoek om vrijstelling is binnengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevolgen (namelijk de toepassing van het standaardtarief in plaats van het bijzonder tarief in de voorgaande periode) van het niet tijdig indienen van het verzoek door belanghebbende niet als onevenredig te beschouwen in het licht van het nagestreefde doel van het paragraaf 12 van het Kaderbesluit. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 15 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 151.
2.Artikel 5aa, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.
3.Paragraaf 12 van het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting (BLKB2015/1381M).
4.Zie Hoge Raad van 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918.
5.Zie Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654.
7.Vergelijk Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1124.