ECLI:NL:RBZWB:2025:2234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
421975 / HA ZA 24-222 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over opeisbaarheid van erfdeel en conservatoir beslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2025, staat de opeisbaarheid van een erfdeel centraal. Eiser, de zoon van de overleden erflaatster, vordert betaling van zijn erfdeel van € 116.735,89 van gedaagde, zijn vader, die de nalatenschap beheert. De erflaatster had in haar testament bepaald dat de vordering van eiser pas opeisbaar is onder bepaalde omstandigheden, die zich op dat moment niet voordoen. Eiser stelt dat gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de nalatenschap te verkwisten en vordert daarom vervroegde betaling. Gedaagde betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij rechtmatig handelt. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en heft het conservatoire beslag op dat eiser had gelegd op de bezittingen van gedaagde. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/421975 / HA ZA 24-222
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: eiser,
advocaat: mr. J.P.A. Hoogstad,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: gedaagde,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 25 september 2024 en de daarin genoemde stukken,
– de conclusie van antwoord in reconventie,
– de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser is de zoon van gedaagde en de op 16 juni 2018 overleden mevrouw [erflaatster] (hierna ook: erflaatster).
2.2.
Op het moment van overlijden was erflaatster in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met gedaagde.
2.3.
Erflaatster heeft bij testament van 12 juni 2018 over haar nalatenschap beschikt. In het testament heeft erflaatster haar echtgenoot (gedaagde) voor 1% en haar zoon (eiser) voor het restant van haar nalatenschap tot erfgenamen benoemd. Daarnaast zijn eiser en gedaagde gezamenlijk benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder. In hoofdstuk 3 van haar testament heeft erflaatster bepaald dat op haar nalatenschap de wettelijke verdeling van toepassing is. Als gevolg daarvan heeft gedaagde bij het overlijden van erflaatster alle tot haar nalatenschap behorende goederen verkregen, maar moet hij ook alle schulden van de nalatenschap voldoen. Eiser heeft ten laste van gedaagde een geldvordering verkregen, gelijk aan de waarde van zijn erfdeel. Het testament bepaalt dat deze vordering opeisbaar wordt in de navolgende situaties:
“De geldvorderingen op mijn echtgenoot en de eventuele verhoging of rente daarover zijn onmiddellijk opeisbaar:
- bij zijn overlijden;
- als hij in staat van faillissement is verklaard;
- als aan hem surseance van betaling is verleend;
- als ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is
verklaard;
- als hij hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat;
- als hij een verplichting tot verrekening van zijn inkomen en/of vermogen aangaat;
- als hij in aanmerking komt voor financiële steun van overheidswege omdat zijn inkomsten niet
(meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van levensonderhoud, doch enkel voor zover
het betreft financiële steunvoorzieningen waarvoor een vermogenstoets wordt gehanteerd;
- als hij vanwege wet- en regelgeving moet interen op zijn vermogen in verband met de kosten van
zijn langdurige verzorging/verpleging in een verpleeg- of verzorgingstehuis als gevolg van zijn
blijvende lichamelijke of geestelijke gesteldheid.
(…)”.
2.4.
Vanwege de hiervoor genoemde wettelijke verdeling heeft gedaagde onder meer de volledige eigendom verkregen van de echtelijke woning gelegen aan [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning). In 2020 heeft gedaagde de woning aan een derde verkocht en geleverd voor € 160.000,-. Bij de verkoop van de woning heeft gedaagde bedongen dat hij tot aan zijn dood gratis in de woning mag blijven wonen.
2.5.
Bij beschikking van 6 april 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de omvang van de geldvordering van eiser als erfgenaam van erflaatster vastgesteld op
€ 116.735,89.
2.6.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft eiser ten laste van gedaagde conservatoir beslag gelegd onder de Coöperatieve Rabobank UA. Dit tot zekerheid van verhaal van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder, door de voorzieningenrechter begroot op € 151.757,-.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Eiser vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I.
primairgedaagde te veroordelen tot betaling van € 116.735,89, vermeerderd met
samengestelde rente als bedoeld in artikel 21 lid 4 Successiewet 1956 vanaf 17 juni
2018 dan wel
subsidiairdat gedaagde zekerheid stelt voor betaling van de vordering tot het moment dat één van de situaties als genoemd in hoofdstuk 3 van het testament van erflaatster in werking treedt,
II. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.2.
Gedaagde vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
primaireiser, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen tot opheffing van het gelegde beslag dan wel
subsidiairdat de rechtbank het beslag opheft, met veroordeling van eiser in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
4.2.
Eiser maakt aanspraak op betaling van zijn geldvordering uit de nalatenschap van zijn moeder. Kern van de discussie tussen partijen ziet op de vraag of deze vordering opeisbaar is geworden. Erflaatster heeft in hoofdstuk 3 van haar testament bepaald in welke situatie de vordering van eiser op gedaagde onmiddellijk opeisbaar wordt. Tussen partijen is niet in geschil dat geen van de genoemde situaties zich voordoet. Eiser stelt dat de grondslag voor het vervroegd kunnen opeisen van zijn vordering is gelegen in het feit dat gedaagde bij het beheer van het vermogen misbruik van bevoegdheid maakt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van gedaagde voert eiser het volgende aan.
4.3.
De verhouding tussen partijen is al jaren verstoord. Sinds het overlijden van erflaatster hebben partijen geen contact meer met elkaar, behalve over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Bij die contacten heeft gedaagde herhaaldelijk aan eiser te kennen gegeven dat hij ervoor zal zorgen dat eiser niets zal verkrijgen uit de nalatenschap. Zo ook tijdens het gesprek met eiser over het verkrijgen van inzage in de bezittingen en de schulden van de nalatenschap op 17 juli 2018. Tijdens dat gesprek dreigde gedaagde: “als jij niet gauw oppast jongen, dan verkoop ik mijn huis voor een habbekrats, zodat je nog niet een derde krijgt van alles”. Dit dreigement heeft gedaagde volgens eiser waargemaakt door in 2020 de woning te verkopen aan een derde voor een bedrag van € 160.000,-, terwijl de marktwaarde van de woning op dat moment € 235.000,- bedroeg. Duidelijk is dat gedaagde het vermogen wil verkwisten. Met de verkoop van de woning heeft gedaagde alleen het doel gehad om de testamentaire belangen van eiser te schaden, aldus eiser.
4.4.
Gedaagde betwist dat hij zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan het gestelde misbruik van bevoegdheid. Hij heeft eiser op 17 juli 2018 gewezen op wat hem door de notaris was uitgelegd, te weten dat eiser zijn erfdeel pas krijgt uitgekeerd na zijn overlijden. Hij heeft niet gedreigd dat hij ervoor zal zorgen dat eiser niets zal verkrijgen uit de nalatenschap. Maar zelfs al zou eiser zijn uitlatingen op 17 juli 2018 als zodanig hebben opgevat, dan kan dat niet los worden gezien van de omstandigheden van dat moment. Zijn echtgenote was na een zeer lang huwelijk kort daarvoor overleden. Daarover rouwde hij, terwijl hij door de uitlatingen van eiser sterk de indruk kreeg dat eiser enkel geïnteresseerd leek in het zo snel mogelijk verkrijgen van geld en sieraden. Geld en sieraden waarvoor hij en zijn echtgenote hard hebben gewerkt. Betwist wordt dat hij het vermogen wil verkwisten. De verkoop van de woning onder de voorwaarde dat hij tot aan zijn dood gratis in de woning kan blijven wonen zorgt ervoor dat hij tegen lagere lasten verzekerd is van een dak boven zijn hoofd en financieel onafhankelijk is. De verkoopprijs van € 160.000,- is niet uitzonderlijk laag, gelet op het daaraan gekoppelde levenslange recht van gratis bewoning dat een substantiële waarde, vergelijkbaar met de waarde in geval van vruchtgebruik, vertegenwoordigt. Dat hij de woning heeft verkocht met als doel eiser in zijn verhaalsmogelijkheden te benadelen, wordt betwist en dat blijkt ook nergens uit, aldus gedaagde.
4.5.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van gedaagde. Het kan zo zijn – en dit staat tussen partijen in zoverre ook niet ter discussie – dat gedaagde in zijn boosheid tegen eiser heeft gezegd dat hij niets zal verkrijgen, maar dat enkele feit is niet voldoende om aan te kunnen nemen dat gedaagde daadwerkelijk en bewust de verhaalsmogelijkheden van eiser frustreert dan wel wil gaan frustreren. Dat gedaagde – zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd – niet wil zeggen wat er nog over is van het vermogen, leidt niet tot een ander oordeel. Op gedaagde rust geen verplichting om ter zake rekening en verantwoording aan eiser af te leggen. Bovendien mag gedaagde met het vermogen dat hij uit de nalatenschap van erflaatster heeft ontvangen, doen wat hij wil. Anders zou dit zijn als gedaagde inderdaad eiser bewust wil benadelen, maar daarvoor biedt het dossier geen aanknopingspunten. Zo is niet gesteld en niet gebleken dat gedaagde na het overlijden van erflaatster buitensporige uitgaven heeft gedaan in de context van zijn behoefte en zijn uitgavenpatroon van daarvoor. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de woning door gedaagde voor een te laag bedrag is verkocht, gelet op het door hem bedongen levenslange recht van gratis bewoning. Eiser heeft niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De stelling van eiser dat sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van gedaagde wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
4.6.
Eiser stelt dat de bevoegdheid van gedaagde om vrijelijk over de geldvordering van eiser te beschikken ook moet worden begrensd op grond van het feit dat gedaagde na voldoening van de vordering voldoende liquide middelen overhoudt om in zijn levensonderhoud en verzorging te kunnen voorzien. Eiser vordert ook op die grond betaling van zijn vordering dan wel subsidiair dat gedaagde voor betaling van de vordering zekerheid stelt tot het moment dat één van de situaties als genoemd in hoofdstuk 3 van het testament zich voordoet. Nu gedaagde de vordering van eiser niet nodig heeft om ongestoord verder te kunnen leven zou zijn belang om vrijelijk over de vordering te kunnen beschikken ondergeschikt moeten worden geacht aan het belang van eiser om (te zijner tijd) over de vordering te kunnen beschikken, aldus eiser. Gedaagde betwist dit alles.
4.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Erflaatster heeft in haar testament uitdrukkelijk bepaald in welke situaties de geldvordering van eiser op gedaagde onmiddellijk opeisbaar wordt. De situatie die eiser schetst – voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat gedaagde na voldoening van de vordering in zijn verzorgingsbehoefte kan voorzien en ongestoord verder kan leven, wat gedaagde betwist – wordt in het testament niet genoemd. In de in het testament genoemde situaties ziet de rechtbank ook op geen enkele wijze de verplichting voor gedaagde om voor de betaling van de vordering zekerheid te stellen tot het moment dat één van de genoemde situaties zich voordoet. Ook de wettelijke bepalingen bieden geen grond voor een verplichting van gedaagde tot voldoening van de vordering dan wel tot zekerheidstelling.
4.8.
Op grond van het voorgaande wordt in conventie zowel de primaire als de subsidiaire vordering van eiser afgewezen. De rechtbank komt nu toe aan bespreking van de reconventionele vordering van gedaagde.
4.9.
De Hoge Raad heeft op 24 juni 2016 [1] met betrekking tot een vordering met betrekking tot een ouderlijke boedelverdeling beslist, dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden conservatoir beslag voor een niet opeisbare vordering mogelijk moet zijn. Dat in het onderhavige geval sprake is van een zo uitzonderlijke situatie en van zwaarwegende belangen dat beslag gerechtvaardigd is, is niet gebleken. De vordering van gedaagde tot opheffing van het gelegde beslag wordt daarom toegewezen. Ook de door gedaagde gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen, nu eiser daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
heft het onderhavige door de heer [eiser] ten laste van de heer [gedaagde] gelegde conservatoire beslag op,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door Sterk en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.