ECLI:NL:RBZWB:2025:2235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/432751 / JE RK 25-431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met bijzondere zorgbehoeften

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, die lijdt aan het syndroom van Down en een hartafwijking heeft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 april 2026, na een mondelinge behandeling op 8 april 2025 waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die momenteel bij haar moeder woont. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn aanzienlijke conflicten tussen hen, wat de situatie van de minderjarige bemoeilijkt. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft een autisme spectrum stoornis, wat leidt tot miscommunicatie en conflicten. De kinderrechter heeft de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept, gezien de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de onzekere toekomst van de zorg voor haar. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432751 / JE RK 25-431
Datum uitspraak: 8 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.M.M. Mikkers te Heeze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 februari 2025;
  • de brief van de vader van 3 april 2025 met bijlagen en diens tijdens de na te melden mondelinge behandeling overgelegde brief van de politie.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 april 2024 verlengd tot 15 april 2025.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 januari 2025 heeft de kinderrechter de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaalt als volgt:
De huidige begeleide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , van eenmaal per twee weken op een neutrale locatie, vindt voorlopig doorgang tot het moment dat er een professionele instantie is gevonden die de contacten gaat begeleiden en deze professionele instantie de contacten anders zal bepalen, waarbij begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige] bij de vader thuis als doel voor ogen moet worden gehouden, een en ander met in achtneming van hetgeen over contact, gedrag van [minderjarige] voorafgaand en na afloop van de contacten, waarnemingen en rapportage onder 4.9 van die beschikking is beschreven.
De kinderrechter heeft de behandeling van die zaak aangehouden tot 20 oktober 2025 pro forma, in afwachting van en verslag van de GI over de resultaten dan wel bevindingen van het begeleide omgangstraject tussen de vader en [minderjarige] , alsmede de bevindingen van de hulpverlening bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat dat [minderjarige] een meisje is met het syndroom van Down. Ook is bij haar een hartafwijking geconstateerd. Sociaal-emotioneel functioneert [minderjarige] op het niveau van een kind van 18 tot 36 maanden. [minderjarige] volgt op het speciaal onderwijs passend onderwijs.
Hiernaast blijft de conflictueuze relatie tussen de ouders zorgen baren. De GI heeft grote zorg dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen haar ouders. Beide ouders zien bijvoorbeeld een toekomst voor [minderjarige] binnen begeleid wonen, maar verschillen van mening/visie waar en wanneer dit moet zijn.
Bij de moeder is sprake van een verstandelijke beperking. De vader kent een autisme spectrum stoornis. Dit leidt vaak tot miscommunicatie tussen ouders onderling, hetgeen ook met regelmaat leidt tot conflicten waar [minderjarige] tussen zit. Ook leiden de beperkingen van ouders tot miscommunicatie met zorgaanbieders, wat weer kan leiden tot agressief verbaal geweld vanuit ouders richting de zorgaanbieders. Hierdoor zijn in de afgelopen jaren veel zorgaanbieders/hulpverleners afgehaakt. Vanwege een vertrouwensbreuk tussen de moeder en de [begeleiding] is de hulp vanuit die instantie geheel tot stilstand gekomen. Gezocht wordt naar een alternatief, dat nu gevonden lijkt te zijn. De GI geeft aan hier verder nog weinig over te kunnen zeggen, omdat dit vandaag pas bekend is geworden en er eerst nog een kennismaking met beide ouders dient plaats te vinden. Zorgelijk is dat de moeder soms aangeeft dat de zorg voor [minderjarige] haar te zwaar valt.
Bij beschikking van 14 jan 2025 heeft de rechtbank de geldende zorg- en contactregeling stopgezet en zijn [minderjarige] en de vader voorlopig gerechtigd tot begeleide bezoeken van een uur, eenmaal per twee weken op een neutrale locatie. Dit met de opdracht de contacten te observeren en indien mogelijk uit te breiden, uitgevoerd door een derde partij.
Naar de mening van de GI blijft een ondertoezichtstelling noodzakelijk, omdat naast de zorgen over [minderjarige] de ouders onvoldoende blijvend nader tot elkaar kunnen komen.
4.2.
De moeder brengt naar voren dat de ondertoezichtstelling al erg lang duurt en dat er naar haar mening niet genoeg aandacht wordt besteed aan de problemen die zij ervaart. Zo dient de GI “er meer op te zitten” bij de instelling die [minderjarige] begeleidt. Dit neemt volgens de moeder niet weg, dat zij inziet dat [minderjarige] nog in haar ontwikkeling wordt bedreigd en een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Naar de mening van de moeder is de communicatie tussen haar en de vader inmiddels verbeterd.
4.3.
De vader geeft aan dat de ondertoezichtstelling na al die jaren geen meerwaarde heeft opgeleverd en zelfs meer kwaad dan goed heeft gedaan. De vader wil dat de ondertoezichtstelling eraf gaat. Volgens de vader wordt hijzelf begeleid door [hulpverlening] en is die hulp afdoende. Daarbij is volgens de vader de communicatie tussen ouders inmiddels flink verbeterd. De vader bevreemdt het dat de GI bij hem thuis al zo’n twee jaar lang geen huisbezoek heeft afgelegd. Volgens de vader komt de GI er bij hem nu in het geheel niet meer in. Het grootste bezwaar van de vader zit in het beperkte contact dat hij met [minderjarige] mag hebben. Naar de mening van de vader is dat onterecht, omdat het Openbaar Ministerie de strafzaak tegen hem inmiddels heeft geseponeerd. De vader wil dat hij spoedig weer een normaal contact met [minderjarige] kan hebben.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
De kinderechter begrijpt de frustraties van beide ouders dat er intussen sprake is van een al zeer vele jaren lopende ondertoezichtstelling waaraan geen einde lijkt te komen. Echter, op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken stelt de kinderrechter vast dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . De situatie is de afgelopen periode onvoldoende verbeterd en de gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling zijn nog niet (volledig) behaald.
Zo is in het gezin van de moeder de ondersteuning vanuit de [begeleiding] geheel weggevallen, hetgeen eens temeer zorgen baart, omdat de moeder weleens aangeeft dat de zorg voor [minderjarige] haar erg zwaar valt. Er zou zicht zijn op een andere organisatie die ondersteuning gaat bieden, maar die begeleiding moet nog geheel worden opgestart en afgewacht moet worden hoe dat zal gaan verlopen. Ook moet worden afgewacht of de relatie tussen ouders zo goed blijft zoals de ouders doen voorkomen. De communicatie tussen ouders zou op dit moment naar behoren verlopen, maar die situatie is nog pril en blijft kwetsbaar. Een ander doel dat nog behaald moet worden, is om weer te komen tot een normalisatie van de contacten tussen de vader en [minderjarige] . Op dit moment zijn deze contacten nog zeer summier en begeleid. De kinderrechter gaat er van uit dat de GI met voortvarendheid zal bezien of en hoe deze contacten op verantwoorde wijze kunnen worden uitgebouwd. In dit verband staat een volgend toetsmoment bij de rechtbank ingepland voor oktober 2025. Indien de GI blijkt van dusdanige ontwikkelingen dat de huidige beperkte regeling niet langer behoeft te worden begeleid, kan zij eerder terug rapporteren en kan die zaak, zoals de vader begrijpelijkerwijs wil, eerder aan de orde komen. Van belang daarbij is dan wel dat de vader de samenwerking met de GI aangaat. Voor de (wat) verdere toekomst gaat de kinderrechter er van uit dat de GI alvast gedegen gaat onderzoeken wat voor [minderjarige] de beste plek gaat zijn richting en vanaf haar meerderjarigheid. Hierover zouden beide ouders er een andere visie op nahouden, zodat het ook om die reden in het belang van de minderjarige wordt geacht dat een gezaghebbende derde – een jeugdbeschermer – de belangen van [minderjarige] kan blijven waarborgen en in dat opzicht waar nodig belangrijke beslissingen kan nemen. Ook moet geborgd worden dat de ouders ook na de achttiende verjaardag van [minderjarige] , samen de juiste keuzes kunnen maken voor en over [minderjarige] .
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog altijd wordt voldaan aan het hiervoor genoemde wettelijk criterium van 1:255, eerste lid, van het BW. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 april 2025 tot 15 april 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch .