ECLI:NL:RBZWB:2025:2236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/433054 / JE RK 25-479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een zaak van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2021. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn spanningen tussen hen, vooral van de zijde van de moeder, die moeite heeft met de rol van de vader. De kinderrechter heeft eerder een voorlopige contactregeling vastgesteld, maar deze bleek niet meer in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft de nieuwe regeling goedgekeurd, die stapsgewijs de contactmomenten tussen de vader en de minderjarige uitbreidt, met als doel een volwaardige zorg- en contactregeling te realiseren. De kinderrechter heeft ook de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433054 / JE RK 25-479
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. L.A.P. van Haperen te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.D.R. Schoonderbeek te Soest.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 maart 2025;
  • de op 3 april 2024 ontvangen brief van mr. Van Haperen en het door haar op die datum ingediende concept ouderschapsplan en voorstel van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Op 4 april 2023 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/408246 FA RK 23-1648) strekkende tot:
- het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] ;
- hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
- vaststelling van een contactregeling.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juli 2023 heeft de kinderrechter de man vervangende toestemming gegeven om [minderjarige] te erkennen en is bepaald dat de man met ingang van het moment waarop hij tot erkenning van [minderjarige] is overgegaan mede met het gezag over [minderjarige] is belast. Daarnaast is bepaald dat de man voorlopig gerechtigd is tot onbegeleid contact met [minderjarige] , wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur, met inachtneming van de volgende overweging “
Het staat de man en vrouw vanzelfsprekend vrij om samen nadere of andere afspraken te maken over de contactregeling, waarbij de voorlopige onbegeleide contactregeling van vier uur aaneengesloten als minimum geldt. Het verloop van de contactregeling en de mogelijkheden tot uitbreiding daarvan kunnen in het UHA-traject worden besproken”. Partijen zijn doorverwezen voor hulpverlening in het kader van het Uniform Hulptraject (UHA) naar een (jeugd)hulptraject van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket is verzocht om uiterlijk 16 april 2024 de rapportage over het verloop van de hulpverlening in te dienen bij de rechtbank en als dat niet gelukt is om de UHA-rapportage ook direct door te sturen naar de Raad.
2.5.
Op 6 februari 2024 heeft de man een kort geding tegen de vrouw aangespannen (bekend onder zaaknummer C/02/418773 / KG ZA 24-61) waarbij hij, samengevat, heeft gevorderd een voorlopige zorgregeling vast te stellen, althans de vrouw te bevelen de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 18 juli 2023, na te komen. De vrouw heeft in reconventie gevorderd de vordering van de man af te wijzen en heeft, samengevat gevorderd de voorlopige zorgregeling, zoals bepaald in de beschikking van 18 juli 2023, voor de duur van de bodemprocedure te wijzigen naar een zorgregeling onder begeleiding van [naam 1] of een andere begeleider door partijen gezamenlijk aan te wijzen.
2.6.
Bij vonnis van 27 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de man en [minderjarige] met ingang van 28 maart 2024 voorlopig gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar iedere donderdagochtend, gedurende vier uren bij de man thuis, onder begeleiding van mevrouw [naam 2] . Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat partijen het advies van mevrouw [naam 2] zullen opvolgen over onder meer de invulling van de zorgregeling, het moment dat de zorgregeling niet langer begeleid hoeft te worden en het moment dat de overdrachtsmomenten wel of niet langer begeleid hoeven te worden. De voorzieningenrechter heeft daarbij bepaald dat deze voorlopige zorgregeling geldt totdat in de bodemprocedure anders is beslist dan wel partijen met elkaar overeenstemming hebben bereikt over een zorgregeling.
2.7.
Bij vonnis van 2 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter partijen veroordeeld tot naleving van de navolgende voorlopige contactregeling tussen de man en [minderjarige] :
- het contact gedurende vier uren blijft begeleid door [naam 2] , iedere donderdagochtend, later, indien nodig, door ouders, dan wel bij gebreke van overeenstemming, door de GI te bepalen op een nader aan te wijzen dagdeel;
- de man mag vanuit zijn woning activiteiten ondernemen met [minderjarige] (onder
begeleiding van mevr [naam 2] ) zoals bijvoorbeeld Monkey Town of een
andere soortgelijke (binnen)speeltuin, een rondje lopen, naar een (buiten)speeltuin
of boodschappen doen; indien de man naar het zwembad wil gaan, dan laat hij dat
een week van tevoren aan de vrouw weten; de vrouw brengt [minderjarige] (met
zwemkleding) dan om 9.00 uur naar het zwembad in [woonplaats] ( [locatie] ) en
haalt daar om 12.00 uur weer op;
- de track- en trace-apparatuur wordt tijdens contactmomenten niet ingezet;
- de partner van de man mag aanwezig zijn in en rond de woning tijdens de contacten en zal zich terughoudend opstellen bij overdrachts- en overleg momenten;
- [minderjarige] zal niet alleen zijn met (een van de) honden van ouders;
- uitgaande van een ondertoezichtstelling vanaf 2 juli 2024 zal deze regeling als een minimum gelden en zullen eventuele vragen of problemen worden voorgelegd aan de GI; dat mogen zowel de mevrouw, de man als mevrouw [naam 2] doen. De GI kan in die gevallen knopen door hakken, mogelijk ook in de vorm van een schriftelijke aanwijzing aan (een van de ) ouders; het gaat hier dan om niet voorziene situaties, of beperkte uitbreidingen ten opzichte van deze regeling;
- eenzijdig ingrijpen in de regeling door één van de ouders is niet toegestaan;
- voor het overige gelden ook de algemene uitgangspunten zo als geformuleerd onder 4.10.2. van dat vonnis.
2.8.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 2 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de kinderrechter de bij vonnis van 2 juli 2024 vastgestelde voorlopige contactregeling te wijzigen, in die zin dat het contact tussen de vader en [minderjarige] als volgt wordt opgebouwd (in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening gericht op het opstellen van een ouderschapsplan):
- Stap 1: [minderjarige] gaat wekelijks een dag in het weekend naar haar vader van 09.00 uur tot 18.00 uur;
- Stap 2: Na 4 hele dagen gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van zaterdag 09.00 uur tot zondag 14.00 uur;
- Stap 3: Na 4 weekenden gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van zaterdag 09.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- Stap 4: Na 4 weekenden gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- Stap 5: In de zomervakantie van 2025 is [minderjarige] twee keer één week bij haar vader en de overige 4 weken bij haar moeder;
- Stap 6: Na de zomervakantie is [minderjarige] om het weekend bij de vader van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de GI is belast met de regie over de verdeling van de vakanties en feestdagen en over de contacten tussen de vader en [minderjarige] tijdens activiteiten op school;
Vanaf stap 2 zou [minderjarige] in de weken dat zij haar vader niet ziet, een nader te bepalen dagdeel van tenminste 3 uur bij haar vader zijn,
waarbij geldt dat de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en moeder [minderjarige] vervolgens weer ophaalt bij de vader.
De GI verzoekt de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat sinds de start van de ondertoezichtstelling is geprobeerd om een goede samenwerking op te bouwen met beide ouders. Met de vader is dat gelukt. Met de moeder niet. De moeder probeert het, maar haar emoties zitten haar daarvoor teveel in de weg. Het lukt de moeder niet om in het belang van [minderjarige] neutraal te praten over de vader. Zo benoemt de moeder dat de vader “enkel een zaaddonor is”. Ook in het bijzijn van [minderjarige] heeft de moeder emotionele uitspattingen en spreekt zij zich in zeer negatieve zin uit over de vader. Met haar weerstand tegen uitbouw van de contactregeling weet de moeder dat proces flink te vertragen. In het belang van [minderjarige] dienen duidelijke stappen vooruit te kunnen worden gezet. Echter enkel als duidelijk gepositioneerd wordt en stelling wordt genomen komt de moeder enigszins in beweging, maar onvoldoende. Beter zou zijn als in overleg met beide ouders stappen vooruit gezet zouden kunnen worden. Tevens komt de moeder ten opzicht van de vader de informatieverplichting over [minderjarige] – ook niet na een gegeven (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing – niet na. Om de moeder mee te laten werken aan hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling 1] was het uitvaardigen van een schriftelijke aanwijzing noodzakelijk.
Uit de informatie van mevrouw [naam 2] , en uit ervaring van de jeugdbeschermer zelf, blijkt dat de vader de contactmomenten met [minderjarige] op een zeer positieve manier vorm geeft. Om die reden wenst de GI toe te werken naar normalisering van de contactregeling.
Sinds 8 februari 2025 zijn de contacten tussen de vader en [minderjarige] nog verlopen conform het voorstel van de moeder, op zaterdag van 9.00 uur tot 14.00 uur, waarbij de overdrachten werden begeleid door mevrouw [naam 2] . Pas op zaterdag 5 april 2025 kon het contact verlopen conform stap 1 van het verzoek. Daarbij wordt enkel het overdrachtsmoment nog begeleid. Aan mevrouw [naam 2] is gevraagd om de omgang in die zin nog wat te blijven begeleiden, met name gezien de voorgenomen uitbreiding van de contactregeling en om nieuwe beschuldigingen van de moeder ten opzichte van de vader te voorkomen. Naar de mening van de GI dient de door haar verzochte regeling nog een voorlopig karakter te hebben, in afwachting van de uitkomst van de hulpverlening, gericht op het opstellen van een ouderschapsplan.
4.2.
De moeder realiseert zich dat er in het kader van de uitbreiding van de zorgregeling stappen vooruit gezet moeten worden. De moeder erkent dat zij daar veel moeite mee heeft. Dit neemt volgens de moeder niet weg dat zij een voorstel heeft gedaan voor een eerste uitbreiding vanaf 1 april 2025, te weten een uitbreiding met 3 uren op zaterdag 09.00 uur tot 17.00 uur. De verdere uitbreiding zou de moeder graag in overleg met de GI en de vader vormgeven. Volgens de moeder is het voor haar op dit moment een te grote stap om al te werken naar een verdere uitbreiding. Daar kan de moeder niet achter staan. De moeder zou graag zien dat de stapsgewijze uitbreiding van de zorgregeling goed wordt begeleid en dat daarbij ook goed naar [minderjarige] wordt gekeken. Dat zou wat de moeder betreft moeten betekenen dat de uitbreiding goed wordt geëvalueerd, waarna mogelijk de volgende stap gezet kan worden tot een verdere uitbreiding. De grootste zorg/angst bij de moeder is dat de uitbreiding voor [minderjarige] te snel gaat. In haar beleving wordt de moeder steeds onder druk gezet door de dreiging van de GI met een procedure, waardoor zij juist geneigd is “de kont tegen de krib te gooien” en een stap terug te zetten. Om verder te kunnen komen probeert de moeder voor haar emoties aan zichzelf te werken. Zo wordt de moeder ondersteund door [zorgverlener] en is zij voornemens om contact op te nemen met [jeugdzorginstelling 2], maar geldt daarvoor een wachtlijst. Ook heeft de moeder contact opgenomen met de praktijkondersteuner. Naar de mening van de moeder dient de GI haar in haar zorgen en in de acties die zij onderneemt meer serieus te nemen. Volgens de moeder bezorgt haar dit alles enorm veel stress. De moeder betwist dat zij [minderjarige] in het dagelijkse leven zou belasten met haar emotionele uitspattingen. Dit alles laat volgens de moeder onverlet dat zij [minderjarige] als een opgewekt en vrolijk kind weet op te laten groeien en [minderjarige] het goed doet op school. De moeder betreurt dat dat onvoldoende wordt gezien.
4.3.
De vader is het helemaal eens met de visie van de GI en met haar verzoek. Volgens de vader heeft hij [minderjarige] door toedoen van de moeder eenmaal vier maanden in het geheel niet kunnen zien en een andere keer gedurende zeven maanden. Naar de mening van de vader weet de moeder de weg naar een volwaardige structurele zorg- en contactregeling keer op keer onnodig te vertragen en heeft zij voldoende kansen gehad om mee te werken aan de opbouw van een regeling. De vader hoort de moeder aangeven dat zij voor zichzelf hulp wil inschakelen om aan haar emoties te werken. Naar de mening van de vader had de moeder dat reeds veel eerder kunnen doen en heeft het verleden uitgewezen dat de moeder zich telkenmale van de ingezette hulp weet te vervreemden, waardoor dat voortijdig tot een einde komt. De vader wil door de moeder als een volwaardige ouder voor [minderjarige] worden gezien. De vader betreurt dat de moeder dat niet doet en zij hem bijvoorbeeld ook niet over belangrijke zaken over [minderjarige] informeert, zoals toen de moeder [minderjarige] vorig jaar dagenlang had ondergebracht bij de oma, omdat zijzelf in het ziekenhuis lag.
4.4.
De Raad kan zich het dilemma van de GI wat het beste te kunnen doen, goed voorstellen. De Raad vindt dat [minderjarige] enerzijds belang bij een band met haar vader die breder is dan deze nu is. Anderzijds ziet de Raad dat de moeder kampt met haar emoties en dat zij deze niet altijd weet weg te houden bij [minderjarige]. Dat alles zo zijnde vindt de Raad dat in elk geval stappen vooruit moeten worden gezet, maar dat bekeken zou kunnen worden of deze stappen beter wat kleiner gemaakt zouden moeten worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de bij vonnis van 2 juli 2024 vastgestelde contactregeling door zijn daarin opgenomen voorwaarden niet langer voldoet aan wat in [minderjarige] ’s belang is om te komen tot een volwaardige structurele zorg- en contactregeling tussen haar en de vader. Daarmee is sprake van een relevante wijziging van omstandigheden. Derhalve is de GI ontvankelijk in haar verzoek.
5.4.
De kinderrechter oordeelt op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, dat vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] noodzakelijk en in het belang van de minderjarige is. Sinds zaterdag 5 april 2025 wordt uitvoering gegeven aan een contactregeling, waarbij [minderjarige] wekelijks een dag in het weekend naar haar vader gaat van 09.00 uur tot 18.00 uur. Deze regeling is gelijk aan stap 1 van de door de GI verzochte regeling en wordt begeleid door mevrouw [naam 2] . Momenteel ziet deze begeleiding enkel nog op de overdracht.
5.5.
Volgens de moeder kan van de door de GI verzochte uitbreiding van de zorg- en contactregeling en het daartoe opgestelde stappenplan nog geen sprake zijn, omdat telkens stap voor stap afgewacht moet worden of [minderjarige] dat wel aan zal kunnen en daarop niet vooruitgelopen kan en moet worden.
5.6.
De moeder betwist niet dat de omgang op zichzelf tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt. Volgens de moeder ontwikkelt [minderjarige] zich in alle opzichten ook in positieve zin. Naar het oordeel van de kinderrechter rechtvaardigt dit dat wordt toegewerkt naar meer en naar een onbegeleid contact. De kinderrechter betrekt hierbij dat de vader (mede) hiertoe al heel lang geleden, te weten op 4 april 2023, een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Ondanks onder meer de deelname van de ouders aan een (jeugd)hulpverleningstraject, twee kort geding procedures en een ondertoezichtstelling is er nog altijd geen sprake van een volwaardige structurele zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . Er zijn geen aanwijzingen dat dit te wijten zou zijn aan de manier waarop de vader het contact vorm geeft, of aan zorgen over [minderjarige] . De grootste zorg en belemmering, lijkt in de situatie van de moeder te zitten. De moeder geeft op zittingen, bij de GI, bij mevrouw [naam 2] en op school blijk van grote moeite met de positie van de vader. Het is goed dat de moeder daar op dit moment wel stappen in zet, om tot verbetering te komen. De kinderrechter moet ook rekening houden met de positie van de moeder, zeker omdat de moeder en haar emoties ook invloed (kunnen) hebben op [minderjarige] . Anderzijds lijkt [minderjarige] op dit moment een goed en positief contact met de vader te hebben. Bij de GI, de hulpverlening en de (voor)school, leven geen zorgen die zien op hoe [minderjarige] het contact met haar vader ervaart. Kijkend naar het belang van [minderjarige] , ziet de kinderrechter dan ook geen belemmeringen bij [minderjarige] om tot een uitgebreidere contactregeling te komen met haar vader. Een normalisering, zoals de GI dit noemt. Juist ook vanwege de emoties die bij de moeder spelen, is meer balans tussen de posities van de vader en de moeder in het belang van [minderjarige] . Een stappenplan zoals door de GI verzocht, biedt naar het oordeel van de kinderrechter een mogelijkheid naar meer balans. De kinderrechter ziet daarbij dat de GI in de opbouw rekening houdt met [minderjarige] , haar leeftijd en de tijd die zij nodig kan en zal hebben om te wennen aan nieuwe situaties. Daarin zit ook ruimte voor de moeder om stappen te zetten in haar proces. Het is begrijpelijk dat de moeder vraagt om meer ruimte daarin, juist gelet op de heftigheid van haar emoties. Echter, kijkend naar [minderjarige] ziet de kinderrechter geen reden om (verder) te vertragen. Tot nu toe lijkt bij de moeder ook juist een bepaalde druk nodig om haar te doordringen van de urgentie om nieuwe stappen te zetten. Op dat moment doet de moeder dit ook in voldoende mate. De kinderrechter heeft er daarom vertrouwen in dat ook door deze beslissing, de moeder de stappen die voor haar noodzakelijk zijn zal zetten. Daarbij heeft de GI al aangeboden om met de moeder te kijken naar mogelijkheden om meer hulp te krijgen bij het verwerken van emoties uit het verleden. De kinderrechter hoopt dat de moeder dit aanbod zal aannemen, omdat zichtbaar is dat de moeder met momenten worstelt, maar ook dat zij dit graag anders zou zien.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de bij vonnis van 2 juli 2024 vastgestelde voorlopige contactregeling, in die zin dat het contact tussen de vader en [minderjarige] als volgt wordt opgebouwd:
- Stap 1: [minderjarige] gaat wekelijks een dag in het weekend naar haar vader van 09.00 uur tot 18.00 uur;
- Stap 2: Na 4 hele dagen gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van zaterdag 09.00 uur tot zondag 14.00 uur;
- Stap 3: Na 4 weekenden gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van zaterdag 09.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- Stap 4: Na 4 weekenden gaat [minderjarige] om het weekend naar vader van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- Stap 5: In de zomervakantie van 2025 is [minderjarige] twee keer één week bij haar vader en de overige 4 weken bij haar moeder;
- Stap 6: Na de zomervakantie is [minderjarige] om het weekend bij de vader van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de GI is belast met de regie over de verdeling van de vakanties en feestdagen en over de contacten tussen de vader en [minderjarige] tijdens activiteiten op school;
Vanaf stap 2 zou [minderjarige] in de weken dat zij haar vader niet ziet, een nader te
bepalen dagdeel van tenminste 3 uur bij haar vader zijn,
waarbij geldt dat de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en moeder [minderjarige]
vervolgens weer ophaalt bij de vader;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tempel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.