ECLI:NL:RBZWB:2025:2240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/3904 en 24/6939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelastingen door de rechtbank

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 24/3904 en 24/6939, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning in Breda, vastgesteld op € 394.000 per 1 januari 2022 en € 407.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende betwistte deze waardevaststellingen en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gemotiveerd had waarom de bezwaren van belanghebbende waren afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de motivering van de aanslagen voldeed aan de wettelijke vereisten. Belanghebbende had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de overschrijding niet voldoende was om schadevergoeding toe te kennen, gezien het financiële belang van de zaak. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/3904 en 24/6939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 maart 2024 en 30 augustus 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 vastgesteld op € 394.000 en op 1 januari 2023 vastgesteld op € 407.000 (de waardevaststellingen). Met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen voor de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2023 en 2024 opgelegd en de aanslag watersysteemheffing-gebouwd van waterschap Brabantse Delta (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar hebben [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een woning met bouwjaar 1964.
Zaaknummer 24/24/3904
2.1.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om toezending van dossierstukken. Het bezwaarschrift vermeldt:
“(…)
Op dit moment beschik ik niet over het dossier dat ten grondslag ligt aan de bestreden waardevaststelling. Ik verzoek u daarom om mij alle stukken toe te zenden waarop u de waardevaststelling heeft gebaseerd. Met name verzoek ik u om mij de volgende stukken toe te zenden:
1.
het zogenaamde “taxatieverslag” van bovenvermeld object;
2.
de taxatieverslagen van de door u aangewezen referentiewoningen; én
3. een schriftelijk overzicht van alle factoren die de taxateur bij de waardebepaling van de woning [adres 1] te [plaats] , alsmede de aangewezen referentiewoningen, heeft gebruikt om tot de bestreden waardebeschikking te komen (de onderhoudstoestand, de aanwezige voorzieningen, de luxe /kwaliteit, de ligging, de uitstraling, en de inhoud van en de berekening ten aanzien van de oppervlakte van alle objecten, zowel de hoofdgebouwen als de bijgebouwen).
(…)”
Zaaknummer 24/6939
2.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende uitgenodigd om te worden gehoord. De brief vermeldt onder meer:
“(…)
In uw bezwaarschrift, gericht tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak [adres 1] [plaats] , vermeld op de aanslag gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2024, geeft u aan dat u alle op de zaak betrekking hebbende stukken wilt ontvangen.
Ingesloten treft u deze documenten aan, waaronder het verantwoordingsdocument, het uitgebreide taxatieverslag, de I-WOZ kaarten van de referenties, de grondstaffels en de luchtfoto’s.
(…)
Ook wil ik met u een inpandige opname inplannen. Dit kan in week 28 of 29, van 8 juli 2024 tot en met 18 juli 2024.
Tot slot wil ik de hoorzitting inplannen. Voor de hoorzitting zijn de volgende data beschikbaar:
20 augustus 2024 tussen 10.00 uur en 15.00 uur;
22 augustus 2024 tussen 10.00 uur en 15.00 uur;
27 augustus 2024 tussen 10.00 uur en 15.00 uur;
28 augustus 2024 tussen 10.00 uur en 12.00 uur;
29 augustus 2024 tussen 10.00 uur en 15.00 uur;
2 september 2024 tussen 11.00 uur en 16.00 uur;
3 september 2024 tussen 10.00 uur en 15.00 uur.
(…)”
Bij brief van 2 juli 2024 heeft belanghebbende aangegeven gehoord te willen worden op dinsdag 20 augustus 2024 om 10.00 uur. De heffingsambtenaar heeft de datum, tijd en locatie waarop het hoorgesprek zou plaatsvinden bij brief van 12 juli 2024 bevestigd.
2.3.
Bij brief van 17 juli 2024, afgegeven op het kantooradres van de heffingsambtenaar op 18 juli 2024, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en hij heeft verzocht om toekenning van een dwangsom. Bij beslissing van 22 augustus 2024 heeft de heffingsambtenaar het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen omdat de beslistermijn nog niet was verstreken.
2.4.
Bij brief van 14 augustus 2024 heeft de heffingsambtenaar het opnameverslag van de inpandige opname van 12 augustus 2024 aan belanghebbende verzonden.
2.5.
Bij brief van 16 augustus 2024 heeft belanghebbende verzocht om een nieuwe datum voor het hoorgesprek, omdat hij geen kopie van alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen.
2.6.
De geplande hoorzitting op 20 augustus 2024 is doorgegaan. Belanghebbende is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
3. Belanghebbende stelt dat de bezwaarfase onzorgvuldig is verlopen en heeft verzocht om de zaken terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden doordat hij bij de uitspraak op bezwaar gebruik heeft gemaakt van standaard tekstblokken. Ook is het motiveringsbeginsel geschonden omdat de in de uitspraak op bezwaar begrepen conclusies van algemene strekking zijn en onvoldoende gemotiveerd zijn. De heffingsambtenaar heeft artikel 40 van de Wet WOZ geschonden door in de bezwaarfase niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in afschrift aan belanghebbende te verstrekken, zoals de taxatiematrix, luchtfoto’s en bouwtekeningen. Aan de aanslagen ligt een gebrekkige motivering ten grondslag, nu niet gelijktijdig met de aanslagen is gemotiveerd waarop de aanslagen zijn gebaseerd. Ook schendt de heffingsambtenaar het verbod op reformatio in peius. Ten slotte is belanghebbende in de bezwaarprocedure in de zaak met nummer 24/6939 ten onrechte niet gehoord, aldus nog steeds belanghebbende.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat eventuele onzorgvuldigheden en motiveringsgebreken in het algemeen in de beroepsfase kunnen worden hersteld en niet op voorhand leiden tot vernietiging en/of vermindering van de aanslagen. [1] Het is de heffingsambtenaar toegestaan om voor ieder belastingjaar en ook in iedere fase van de procedure de onderbouwing voor de vastgestelde waarde te wijzigen. Dat belanghebbende in de beroepsfase meer duidelijkheid heeft gekregen over de (totstandkoming van de) beschikte waarde, is op zichzelf beschouwd een rechtstreeks gevolg van het instellen van de beroepen. Maar het is niet zo dat belanghebbende de beroepen moest instellen omdat onvoldoende is gereageerd op zijn bezwaargronden. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank bij uitspraken op bezwaar voldoende gemotiveerd waarom hij de bezwaren heeft afgewezen. De heffingsambtenaar hoeft in zijn motivering niet op elk aspect van de bezwaargronden van belanghebbende in te gaan en het hanteren van standaard tekstblokken is in het algemeen ook toegestaan. Van een onzorgvuldige waardebepaling of besluitvorming door de heffingsambtenaar is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat het de heffingsambtenaar is toegestaan om te verwijzen naar informatie die voor eenieder via het internet algemeen toegankelijk is. [2]
Artikel 40 van de Wet WOZ
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ niet geschonden. Hij heeft het taxatieverslag van de woning toegezonden met de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift, hetgeen niet te laat is. [3] Tijdens de bezwaarfase heeft een inpandige opname plaatsgevonden waarvan een verslag is opgemaakt en toegezonden aan belanghebbende. Voor zover de heffingsambtenaar in de bezwaarfase gebruik heeft gemaakt van de in de beroepsfase overgelegde luchtfoto’s en bouwtekeningen – hetgeen de rechtbank niet is gebleken – heeft belanghebbende daar onvoldoende specifiek om verzocht. [4] Op de heffingsambtenaar rustte niet de plicht om de in de beroepsfase opgestelde taxatiematrices in de bezwaarfase te overleggen, omdat deze op dat moment nog niet voorhanden waren.
De motivering van de aanslagen
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen voldoende gemotiveerd. Zij bevatten alle vereiste gegevens. Bovendien heeft de heffingsambtenaar direct na ontvangst van de bezwaren de taxatieverslagen aan belanghebbende verstrekt.
Belanghebbende beroept zich in dit verband op een uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin het Hof oordeelde dat niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar achterwege moet blijven in het geval de motivering van de WOZ-beschikking en de aanslagen niet volgens de voorschriften van artikel 3:47 Awb is vermeld. [5] Deze uitspraak mist in onderhavig geval toepassing, aangezien de bezwaren van belanghebbende niet niet-ontvankelijk zijn verklaard. Bovendien heeft de heffingsambtenaar de motivering van de beschikte waarden na ontvangst van de bezwaarschriften alsnog verstrekt. [6]
Het verbod van reformatio in peius
3.4.
Belanghebbende mag door het instellen van bezwaar of beroep niet in een slechtere positie komen te verkeren dan voor het instellen van dat bezwaar of beroep. [7] Dat sprake is van een uitspraak op bezwaar in strijd met het verbod van reformatio in peius, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, aangezien de beschikte waarde noch de aanslagen zijn vastgesteld naar hogere bedragen.
Het horen in de zaak met nummer 24/6939
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende voldoende in staat gesteld om te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft samen met belanghebbende de datum en tijd van het hoorgesprek bepaald en heeft vervolgens de datum, tijd en locatie van het hoorgesprek schriftelijk aan belanghebbende bevestigd. Dat belanghebbende vervolgens het hoorgesprek niet bijwoont omdat hij vergeten is om bij de inzage van de dossierstukken een kopie van die stukken te maken is een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven. De rechtbank wijst er daarnaast op dat het niet aan belanghebbende is om voorwaarden te stellen waaraan moet zijn voldaan voordat hij kan worden uitgenodigd voor een hoorgesprek en bij het niet voldoen aan die voorwaarden dan maar niet te verschijnen. [8]
De beschikte waarden
4. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [9]
4.3.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
4.4.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd. In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op getaxeerde waarden van € 416.000 (per 1 januari 2022) en € 416.000 (per 1 januari 2023). Als referentiewoningen zijn voor de peildatum 1 januari 2022 gebruikt de woningen [adres 2] en [adres 3] alsmede [adres 4] en [adres 5] te [plaats] . Als referentiewoningen voor de peildatum 1 januari 2023 zijn gebruikt de woningen [adres 6] , [adres 4] , [adres 7] en [adres 5] te [plaats] .
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat een waardevaststelling middels de vergelijkingsmethode inhoudt dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft type woning, uitstraling, ligging en bouwjaar voldoende vergelijkbaar met de woning van belanghebbende. Het betreft in alle gevallen twee onder een kap woningen, gebouwd rondom hetzelfde jaar en met een vergelijkbaar bruto vloeroppervlak.
De referentiewoningen zijn daarnaast voldoende dichtbij de waardepeildatum verkocht, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, met uitzondering van de vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] waarvoor geldt dat deze zijn verkocht 13 maanden respectievelijk 15 maanden voor de betreffende peildatum. Gelet op de ligging van [adres 2] en [adres 3] , in dezelfde straat als de woning van belanghebbende, acht de rechtbank deze woningen voldoende vergelijkbaar, ondanks dat de verkooptransactie van de vergelijkingsobjecten meer dan één jaar ten opzichte van de peildatum heeft plaatsgevonden. [10]
Dat een referentiewoning in meer of mindere mate afwijkt in woonoppervlakte maakt niet dat de referentiewoning per definitie onbruikbaar is. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende om ter onderbouwing van de waarde te kunnen dienen.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten?
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen. De woningen vertonen weliswaar onderlinge verschillen, maar de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met deze verschillen. Hij heeft aan afzonderlijke onderdelen, zoals een dakkapel en garage, afzonderlijke waarden toegekend. De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondwaarde is bepaald op basis van een grondstaffel. Er is rekening gehouden met de verschillen in grootte van de woning en het perceel ten opzichte van de grootte van de referentiewoningen. Op welke wijze door de heffingsambtenaar rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen is aan de hand van de referentiewoning aan de [adres 2] ter zitting nogmaals voldoende duidelijk uiteengezet.
4.7.
Belanghebbende voert aan dat de wegingsfactor van 3 voor de ligging van de woning te hoog is, omdat de woning is gelegen aan een weg waarover zich veel vrachtverkeer beweegt in verband met de bevoorrading van de in de omgeving van de woning gelegen winkels, waardoor belanghebbende veel geluids- en verkeersoverlast ervaart. Ook bevindt zich voor de woning een verzamelplaats voor huisvuilcontainers en is er sprake van verkeersoverlast doordat ouders hun kinderen met de auto naar de nabijgelegen school brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar terecht uitgegaan van een wegingsfactor van 3 voor de ligging van de woning ten opzichte van de referentiewoningen. Een deel van de referentieobjecten is gelegen aan dezelfde straat als de woning van belanghebbende. De rechtbank wijst er in dat verband op dat indien de stelling van belanghebbende wordt gevolgd, alsdan ook de liggingsfactor van de referentieobjecten neerwaarts moet worden bijgesteld, hetgeen leidt tot een hogere prijs per vierkante meter van de referentiewoningen. Daardoor heeft een daaropvolgende neerwaartse correctie van de waarde van de woning per saldo niet of nauwelijks effect op de getaxeerde waarde. Uit het door belanghebbende overgelegde beeldmateriaal valt bovendien op te maken dat er weliswaar sprake is van enige verkeershinder, maar het geeft geen inzicht in hoeverre de overlast verschilt ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat het ervaren van overlast subjectief van aard is, zodat daarvan niet per se een waardeverminderend effect vanuit hoeft te gaan.
4.8.
Belanghebbende voert verder aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de wateroverlast in de kelder. De heffingsambtenaar stelt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de wateroverlast in de kelder, nu aan de woning een wegingsfactor voor kwaliteit van 1 is toegekend en een wegingsfactor van 2 voor onderhoud.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de wateroverlast in de kelder. Voor de wegingsfactor kwaliteit is de heffingsambtenaar uitgegaan van de laagst mogelijke wegingsfactor, inhoudende dat de woning niet meer voldoet aan de hedendaagse eisen door ernstige bouwkundige gebreken en/of toepassing van inferieure materialen. Voor een verdere vermindering van de waarde van de woning in verband met de wateroverlast ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beschikte waarden en de aanslagen niet te hoog vastgesteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft de bezwaarschriften van belanghebbende ontvangen op 6 maart 2023 (24/3904) en 9 mei 2024 (24/6939). Het verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft belanghebbende bij het indienen van de beroepschriften gedaan, te weten op 4 april 2024 (24/3904) en 7 oktober 2024 (24/6939).
5.2.
De rechtbank doet uitspraak op 16 april 2025, waarmee de redelijke termijn in de zaak met nummer 24/3904 is overschreden met (afgerond) twee maanden. In de zaak met nummer 24/6939 is de redelijke termijn niet overschreden. Voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding in de zaak met nummer 24/3904 ziet de rechtbank geen aanleiding. De Hoge Raad heeft beslist dat in gevallen waarbij het financiële belang bij een procedure minder bedraagt dan € 1.000 en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [11] Anders dan de gemachtigde betoogt, is het financiële belang niet gelijk aan de hoogte van (het bestreden deel van) de vastgestelde waarde, bestaat dat belang uit het financiële voordeel dat de belanghebbende met betrekking tot de fiscale beschikking(en) krijgt indien het door hem in die procedure ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. [12] Het financiële belang beloopt in het geval van belanghebbende minder dan € 1.000, zodat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het overgangsrecht is niet van toepassing omdat de redelijk termijn op 14 juni 2024 (de datum van het arrest) nog niet was overschreden. [13]
Schadevergoeding
6. Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding wegens meerdere onbehoorlijke en onrechtmatige handelingen van de heffingsambtenaar. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen recht op een schadevergoeding omdat van enige onbehoorlijke of rechtmatige handeling van de heffingsambtenaar niet is gebleken.
Proceskostenvergoeding
7. Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terug krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 16 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146 en Hoge Raad 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5668.
2.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2263.
4.Zie voor de specificatie van het verzoek onderdeel 2.1. hiervoor.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1003.
6.Artikel 3:48 van de Awb.
7.Artikelen 7:11 en 8:69 van de Awb.
8.Gerechtshof Den Haag 27 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1946.
9.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
10.Gerechtshof Amsterdam 20 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:894.
11.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.3.
12.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.3.3.
13.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.5.