Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een B.V. uit een onbekende plaats, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 2 juli 2024 voor een herbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomsten naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het UWV de beslistermijn van 8 weken had overschreden, aangezien zij uiterlijk op 27 augustus 2024 een besluit had moeten nemen. Eiser had het UWV op 10 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen. De rechtbank bepaalde dat het UWV alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen, maar gaf het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het UWV moesten worden betaald.