ECLI:NL:RBZWB:2025:2268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/2119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 en belastingrentebeschikking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.188. Na bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen verlaagd tot € 8.148 en de belastingrente tot € 206. Belanghebbende heeft verzocht om een beslissing zonder mondelinge behandeling, wat door de rechtbank is afgewezen. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 was belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de aanslag en belastingrentebeschikking te hoog waren vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het inkomen uit eigen woning een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel is dat kan worden toegerekend aan de belanghebbende en zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende ervoor heeft gekozen om het inkomen uit eigen woning aan zijn echtgenote toe te rekenen, en heeft geen aanleiding gezien om deze keuze te wijzigen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag IB/PVV 2016 vastgesteld conform de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023. Belanghebbende krijgt het griffierecht terug, maar er is geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens op 16 april 2025 en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.188. De inspecteur heeft daarbij € 1.273 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot een bedrag van € 8.148. De belastingrente is verminderd tot een bedrag van € 206.
1.3.
De geplande zittingsdatum is driemaal op verzoek van belanghebbende verplaatst.
1.4.
Belanghebbende is uitgenodigd voor de zitting op 22 januari 2025. Belanghebbende heeft twee keer verzocht om verdaging van de zitting. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen.
1.5.
Belanghebbende heeft daarnaast aan de rechtbank een verzoek gedaan om een beslissing te nemen zonder mondelinge behandeling. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2016 en de daarbij behorende belastingrentebeschikking tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2016 en de daarbij behorende belastingrentebeschikking bij uitspraak op bezwaar tot te hoge bedragen zijn vastgesteld gelet op de na de uitspraak op bezwaar gegeven verminderingsbeschikking van 1 maart 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere verlaging dan zoals is weergegeven op de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is gedurende het jaar 2016 100% aandeelhouder van een besloten vennootschap.
4.1.
Belanghebbende is gehuwd.
4.2.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2017 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 0. Belanghebbende heeft een zelfstandigenaftrek aangegeven van € 7.280. Daarnaast heeft belanghebbende een aftrekbaar bedrag in verband met de kosten van de eigen woning aangegeven van € 5.880, dat geheel is toegerekend aan de echtgenote van belanghebbende.
4.3.
Naar aanleiding van een signaal vanuit de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting van de besloten vennootschap heeft de inspecteur vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2016.
4.4.
Met dagtekening 18 juli 2018 is aan belanghebbende een vooraankondiging verzonden van het voornemen van de inspecteur om af te wijken van de aangifte IB/PVV 2016.
4.5.
Met dagtekening 28 juni 2019 is de definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 66.188 en bestaat uit een lijfrente-uitkering van € 49.898 en een resultaat uit overige werkzaamheden van € 16.290. Daarbij is geen zelfstandigenaftrek toegekend.
4.6.
Op 7 augustus 2019 ontvangt de inspecteur het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016.
4.7.
Belanghebbende en de inspecteur hebben diverse malen heen en weer gemaild inzake vraagstukken en opmerkingen betreffende de aangifte IB/PVV 2016.
4.8.
Op 9 januari 2023 gaat belanghebbende per e-mail akkoord met het voorstel van de inspecteur om de bezwaren af te wikkelen. In deze e-mail schrijft hij ‘
Ik kan in ‘Mijn Belastingdienst’ niet verder terug dan 2017. Daar heb ik een verdeling gemaakt en het verschil bekeken tussen 100% toedeling aan mijn echtgenote en ieder 50%. In de screenshot’s gaat de voorkeur dan uit naar de verdeelsleutel 50/50, zodat de ander niet hoeft te betalen. Indien het voor de voorgaande jaren hetzelfde geldt, dan toedelen aan mijn echtgenote. Die heeft immers in die jaren het hoogste inkomen genoten.
4.9.
Per e-mail van 19 januari 2023 heeft de inspecteur aan belanghebbende gemeld:
“Dank voor uw reactie. Ik heb zelf de berekeningen gemaakt en in 2017 is de 50% /50% - verdeling inderdaad het gunstigste. In de jaren 2014 tot en met 2016 is dat inderdaad de verdeling 100% aan uw echtgenote en 0% aan u. Van het bovenstaande zal ik uitgaan bij de verdere afhandeling.”
4.10.
In de motivering van de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2023 staat vermeld dat belanghebbende heeft aangegeven dat hij de belastbare inkomsten uit de eigen woning voor onder meer het jaar 2016 volledig wil toedelen aan zijn echtgenote.
4.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 februari 2023 uitspraak op bezwaar gedaan en komt belanghebbende hierin gedeeltelijk tegemoet. De correctie met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden is geheel komen te vervallen. Het in aanmerking genomen bedrag aan belaste lijfrente-uitkering is verminderd tot € 8.146. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 206.
4.12.
Vervolgens is er diverse malen gecorrespondeerd tussen belanghebbende en de inspecteur inzake de aanslag IB/PVV 2016.
4.13.
Bij beschikking met dagtekening 1 maart 2023 is de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot nihil in verband met te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.

Motivering

Vooraf: afwijzing beslissen zonder mondelinge behandeling en afwijzing verdagingsverzoek
5. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende verzocht om een beslissing te nemen in deze zaak zonder deze mondeling op zitting te behandelen. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om verdaging van de zitting.
5.1.
Het verzoek aan de rechtbank om uitspraak te doen zonder een mondelinge behandeling ter zitting is afgewezen omdat de rechtbank de zitting nodig achtte om nog vragen over het dossier te stellen. De rechtbank heeft het verzoek om verdaging van de zitting eveneens afgewezen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat driemaal eerder een verdagingsverzoek is toegewezen. Omdat belanghebbende de rechtbank heeft verzocht om een beslissing te nemen zonder mondelinge behandeling, begrijpt de rechtbank hieruit dat belanghebbende zelf geen nadere standpunten meer wilde inbrengen. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de zitting door te laten gaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak te laten plaatsvinden op een ander moment.
Aanslag IB/PVV 2016
5.2.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende het grotendeels eens is met de uitspraak op bezwaar. Enkel is nog in geschil de verdeling van het inkomen uit eigen woning tussen belanghebbende en zijn echtgenote en de verrekeningen van de voorlopige aanslagen en de definitieve aanslag en de verminderingsbeschikking. Belanghebbende heeft gevraagd het negatieve inkomen uit werk en woning grotendeels ten laste van zijn echtgenote te brengen aangezien zijn echtgenote het hoogste inkomen heeft. De inspecteur heeft dit begrepen als een toerekening van 100% van het (negatieve) inkomen uit eigen woning aan de echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende is het hiermee oneens. Met betrekking tot de verrekening van de voorlopige aanslagen, definitieve aanslag en verminderingsbeschikkingen stelt belanghebbende dat hij het oneens is met de verrekeningen en de belastingdienst een andere rekenmethode dient te hanteren.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 2.17, vijfde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 volgt dat het inkomen uit eigen woning een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel is dat kan worden toegerekend aan de belanghebbende en zijn echtgenote in de verhouding die zij daarvoor kiezen. De keuze kan worden herzien tot het moment waarop de aanslagen van beide partners onherroepelijk vaststaan, mits het verzoek tot herziening door beide partners gezamenlijk wordt gedaan.
5.4.
Met betrekking tot de verdeling van het inkomen uit eigen woning van belanghebbende en zijn echtgenote leidt de rechtbank uit de e-mail van belanghebbende van 9 januari 2023 in combinatie met de reactie van de inspecteur van 19 januari 2023 (zie 4.8 en 4.9) af dat belanghebbende ervoor heeft gekozen om het inkomen uit eigen woning aan zijn echtgenote toe rekenen. Uit het dossier begrijpt de rechtbank dat de echtgenote ook betrokken was bij de bezwaarfase van de aanslag IB/PVV 2016 van belanghebbende en de rechtbank gaat ervan uit dat het ging om een gezamenlijk verzoek tot herziening. Nu belanghebbende hierop terugkomt, maar niet aangeeft wat de verdeling dan wel zou moeten zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdeling te wijzigen.
5.5.
Met betrekking tot de verrekeningen is de rechtbank van oordeel dat de belastingrechter alleen bevoegd is om te oordelen over de vraag of de aanslag juist is vastgesteld. Geschillen over de invordering van belastingen (waaronder teruggaaf en/of verrekening) vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de civiele rechter. De rechtbank (belastingrechter) zal daarover dus geen beslissing nemen in deze uitspraak.
5.6.
Al hetgeen wat belanghebbende voor het overige heeft ingebracht, kan het oordeel van de rechtbank niet veranderen.
Belastingrentebeschikking
5.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking zoals vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023 (zie hierna).
Gevolgen verminderingsbeschikking van 1 maart 2023
5.8.
Gelet op de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023 (zie 4.13) dient de uitspraak op bezwaar van 8 februari 2023 te worden vernietigd. Dat betekent dat het beroep gegrond is. Aangezien belanghebbende enkel de in 5.2 vermelde beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat tussen partijen niet in geschil is dat indien belanghebbende op deze punten ongelijk krijgt, de aanslag IB/PVV 2016 en de belastingrentebeschikking zoals vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023 juist is. De rechtbank zal de aanslag IB/PVV 2016 dan ook conform de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023 vaststellen. Impliciet is ook een verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld. De rechtbank zal deze ook conform de verminderingsbeschikking vaststellen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, aangezien niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de aanslag IB/PVV 2016, de belastingrentebeschikking en de verliesverrekeningsbeschikking vast conform de verminderingsbeschikking van 1 maart 2023;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 16 april 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.