In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1994 in Turkije met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, heeft op 18 oktober 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Tijdens een regiezitting op 11 maart 2025 is de ontvankelijkheid van het verzoek besproken, waarbij de man niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw redelijkerwijs niet in staat was om een ouderschapsplan over te leggen, wat normaal gesproken vereist is bij een echtscheidingsverzoek. Desondanks heeft de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank heeft rechtsmacht vastgesteld op basis van de verblijfplaats van partijen in Nederland en heeft Nederlands recht als toepasselijk verklaard. De verzoeken van de vrouw met betrekking tot de echtscheiding, het hoofdverblijf van het minderjarige kind en de kinderalimentatie zijn toegewezen, aangezien de man niet heeft gereageerd op de verzoeken. De vrouw is als huurster van de echtelijke woning aangewezen en het hoofdverblijf van het minderjarige kind is bij haar vastgesteld. De man is veroordeeld tot betaling van € 376,- per maand voor de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.