In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader te verlenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van beide kinderen, waaronder sociaal-emotionele en cognitieve problemen, en dat de ouders niet in staat zijn om de zorgen zelfstandig weg te nemen. Tijdens de zitting hebben zowel de moeder als de vader hun instemming gegeven met de ondertoezichtstelling, maar de vader heeft aangegeven dat hij geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig acht. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader is vastgesteld in een eerdere procedure. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.