ECLI:NL:RBZWB:2025:2277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/432434 / JE RK 25-363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader te verlenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van beide kinderen, waaronder sociaal-emotionele en cognitieve problemen, en dat de ouders niet in staat zijn om de zorgen zelfstandig weg te nemen. Tijdens de zitting hebben zowel de moeder als de vader hun instemming gegeven met de ondertoezichtstelling, maar de vader heeft aangegeven dat hij geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig acht. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader is vastgesteld in een eerdere procedure. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432434 / JE RK 25-363
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. C. Cadot te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. N. Wouters te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Tijdens deze zitting zijn ook de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling in de procedure met kenmerk C/02/415540 / FA RK 23-5127 behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.3.
[minderjarige 1] woont bij de vader en [minderjarige 2] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader te verlenen voor de duur van acht maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft de verzoeken. De Raad maakt zich zorgen over de mogelijke kindeigen problematiek van beide jongens, waaronder hun sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. [minderjarige 1] ervaart soms onrust waardoor hij een lage frustratietolerantie heeft en hij verbaal zeer grof taalgebruik kan laten zien. Ook kan hij dan fysiek grensoverschrijdend gedrag vertonen. [minderjarige 1] ervaart nog veel last van de scheiding van zijn ouders en van de spanningen die er tussen zijn ouders zijn. Ook maakt de Raad zich zorgen over de impact van zijn opvoedomgeving, waaronder de draagkracht en de individuele problematiek van vader. Ten aanzien van [minderjarige 2] maakt de Raad zich zorgen over zijn ontwikkelingsachterstand. Het onregelmatige contact tussen hem en zijn vader brengt ook onduidelijkheid en onrust met zich mee en kan een negatief effect hebben op de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 2] en zijn beeldvorming ten aanzien van zijn vader. De ouders zijn op dit moment deels onvoldoende bereid en of in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, vanwege hun verminderde draagkracht en hun soms beperkte cognitieve vaardigheden. Het is ouders tot op heden met vrijwillige hulpverlening niet gelukt om de bestaande zorgen weg te nemen of wezenlijk te verminderen. Er is gebleken dat vooral moeder wisselend kan zijn in haar medewerking ten aanzien van hulpverlening. Ook heeft de hulpverlening, mede vanwege de draagkracht en medewerking van ouders, binnen het vrijwillig kader onvoldoende resultaten geboekt om het onderlinge contact van de kinderen en hun ouders te kunnen borgen. De Raad vindt het zorgelijk dat er door de IPT stappen zijn gezet naar onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige 2] op de woensdagmiddag. Voordat de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] kan worden afgeschaald moet er eerst door de hulpverlening worden gekeken of de begeleiding kan worden afgebouwd. Wellicht dat de IPT voor en na het contactmoment tussen de vader en [minderjarige 2] aanwezig kan zijn voor extra steun. De Raad heeft geadviseerd het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader vast te stellen. In dat geval hoeft er geen machtiging tot uithuisplaatsing te worden uitgesproken.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij het eens is met het verzoek van de Raad om de minderjarigen onder toezicht te stellen. Ook voert zij geen verweer tegen het verzoek omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader, maar als het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader wordt bepaald hoeft dit verzoek niet te worden toegewezen. Het is nodig dat er duidelijkheid gaat komen en dat de GI regie gaat voeren en als aanspreekpunt kan gaan fungeren. De moeder heeft vanuit haar verleden goede ervaringen met de William Schrikker Stichting en denkt dat de WSG de meeste expertise heeft om bij de ouders aan te kunnen sluiten. Tussen de moeder en [minderjarige 1] en tussen de vader en [minderjarige 2] ligt een voorlopige zorgregeling vast. Rond die voorlopige zorgregeling lopen de ouders af en toe tegen discussiepunten aan. Ouders kunnen niet goed met elkaar communiceren en dingen met elkaar afstemmen lukt dan ook niet. De moeder hoopt dat de GI gaat kijken welke zorgregeling uiteindelijk kan worden vastgelegd.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het eens is met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft nog wel aan de Raad gevraagd waarom de Raad heeft gekozen voor de WSG en daar heeft de Raad voldoende uitleg op kunnen geven. De vader onderschrijft de doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt. De zorgen over [minderjarige 1] die de Raad omschrijft in diens rapport zijn deels weggenomen door de hulpverlening die nu voor hem is ingezet. De vader denkt niet dat een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. De moeder accepteert het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader en vader accepteert het dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder is. De vader hoopt dat het hoofdverblijf van de minderjarigen kan worden vastgelegd. Dan kan het verzoek van de Raad omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing worden afgewezen.
4.4.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de GI bereid is om de ondertoezichtstelling uit te voeren en dat er direct een jeugdbeschermer beschikbaar is die de zaak kan oppakken. Het is aan de GI om binnen de ondertoezichtstelling te kijken wat haalbaar is in het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2].

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen over mogelijke kindeigen problematiek bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waaronder hun sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. [minderjarige 1] laat soms verbaal en fysiek grensoverschrijdend gedrag zien. Hij ervaart veel last van de spanningen die er tussen de ouders zijn. Er zijn zorgen over de draagkracht en de individuele problematiek van de vader. Bij [minderjarige 2] zijn zorgen over zijn ontwikkelingsachterstand. Er is sprake van onregelmatig contact tussen hem en zijn vader. Dat brengt ook onduidelijkheid en onrust met zich mee en kan een negatief effect hebben op zijn identiteitsontwikkeling en beeld van zijn vader. De ouders zijn niet in staat om in samenspraak afspraken te maken over de omgang tussen [minderjarige 1] en zijn moeder en [minderjarige 2] met zijn vader. Gebleken is dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] niet regelmatig verloopt en dat deze omgang is uitgebreid naar onbegeleid vanwege het niet beschikbaar zijn van hulpverlening. Ook over het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] zijn zorgen. Het is de ouders tot op heden niet gelukt om de zorgen met behulp van vrijwillige hulpverlening weg te nemen of wezenlijk te veranderen. Het is nodig dat een neutrale derde betrokken wordt die de patronen tussen de ouders zichtbaar kan krijgen. Het is aan de GI om regie te voeren ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en tussen de moeder en [minderjarige 1] zodat er duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden die voor iedereen duidelijk zijn.
5.2.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader, afwijzen. De rechtbank heeft in de procedure met kenmerk C/02/415540 / FA RK 23-5127 bij separate beschikking het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder bepaald. Om die reden is de noodzaak voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader komen te vervallen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 27 maart 2025 tot 27 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het verzoek omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 10 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.