In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man en de vrouw, beiden ouders van de minderjarigen, hebben een verzoek ingediend om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw vast te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige 2] recht hebben op onbegeleid contact op woensdagmiddag en de vrouw en [minderjarige 1] recht hebben op begeleid contact. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure geadviseerd en heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van beide ouders. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is gedaan door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.