In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1942. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor een periode van zes weken. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, en verschillende zorgverleners zijn gehoord. De betrokkene verblijft op dat moment in een zorginstelling en heeft eerder een inbewaringstelling ondergaan, die door de burgemeester van Oosterhout was opgelegd op 6 januari 2025.
Tijdens de behandeling heeft de betrokkene aangegeven niet in de zorginstelling te willen blijven, maar zijn dochter heeft aangegeven dat dit noodzakelijk is. De behandelende arts en verpleegkundige hebben verklaard dat de betrokkene niet in staat is voor zichzelf te zorgen en dat er gevaarlijke situaties zijn ontstaan door zijn gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en gevaar voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om dit gevaar te voorkomen.
De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van zes weken, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter W. Willemsen, met mr. Brok als griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.