ECLI:NL:RBZWB:2025:2281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
02-176449-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in een café met voorwaardelijk opzet

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in een café in Vlissingen op 1 april 2023. De verdachte, die als beveiliger werkte, werd beschuldigd van het schoppen van een aangever tegen het hoofd, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 3 april 2025 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen werd verklaard. De verdediging betwistte de ernst van de verwondingen en het voorwaardelijk opzet van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 180 uur op en veroordeelde hem tot betaling van € 500,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank overwoog dat het geweld in het openbaar had plaatsgevonden en dat dit veel maatschappelijke onrust veroorzaakte. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank achtte hem wel strafbaar voor het subsidiair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-176449-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aangever onder andere tegen het hoofd heeft geschopt, ten laste gelegd in drie juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de omschrijving van de camerabeelden betwist waarop te zien zou zijn dat verdachte aangever een harde schop midden in het gezicht geeft. Niet betwist wordt dat verdachte met zijn been uithaalt, maar wel dat hij aangever met geschoeide voet midden in het gezicht raakt. Het lijkt zo te zijn dat hij met zijn scheenbeen het voorhoofd van aangever raakt. Omdat verdachte niet stevig stond toen hij uithaalde met zijn been wordt ook betwist dat het een harde schop was en dat de bewusteloosheid van aangever het gevolg was van het handelen van verdachte. Niet vastgesteld kan worden door welke gebeurtenis het bij aangever geconstateerde letsel is ontstaan.
Gelet op het voorgaande ontbreekt het (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Uitgangspunten ten aanzien van de feiten
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting komt naar voren dat de eigenaar van het café aangever uit het café wilde zetten, waartegen aangever zich verzette. Om dit verzet te breken en aangever daadwerkelijk uit het café te krijgen en te houden werd geweld toegepast door de eigenaar, een café-bezoeker ( [medeverdachte] ) en de portier van het café, te weten verdachte. Daarbij werd aangever onder meer geslagen en tegen het hoofd geschopt. Als gevolg van dit geweld heeft aangever een korte tijd het bewustzijn verloren en was zijn rechteroogkas op twee, mogelijk op drie plaatsen gebroken.
Op de verbeterde camerabeelden is te zien dat verdachte op enig moment met zijn linkerbeen uithaalt in de richting van het hoofd van aangever en hem aan de rechterkant van het hoofd raakt met de onderkant van zijn been. Aangever zit, op het moment dat verdachte met zijn been uithaalt, tegenover verdachte op één knie op straat en met zijn hoofd voorovergebogen. Als gevolg van de schop valt aangever achterover. Dat verdachte niet stevig stond op het moment van uithalen met zijn been heeft de rechtbank niet waargenomen op de beelden. Verdachte stond stabiel en haalde stevig uit met zijn been. Dat deze stevige uithaal aangever met kracht heeft geraakt, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat aangever daarna achterover viel. Omdat het letsel aan de oogkas van aangever is opgetreden aan de kant van het hoofd waar verdachte hem met zijn been heeft geraakt, is de rechtbank van oordeel dat de schop van verdachte minstens heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en een schop daartegen zou in sommige omstandigheden dodelijk kunnen zijn.
Uit het dossier komt niet naar voren dat verdachte de opzet had om aangever te doden.
De vraag is vervolgens of daar het voorwaardelijk opzet op bestond. Daarvoor moet kunnen worden aangetoond dat er door de schop tegen het hoofd van aangever een aanmerkelijke kans bestond dat hij daardoor zou overlijden, dat verdachte wist dat dat zo was, en dat hij desondanks tegen het hoofd van aangever heeft geschopt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte dermate hard of op een zodanig kwetsbare plek van het hoofd heeft geschopt, dat de kans aanmerkelijk was dat aangever zodanig ernstig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Ook bevat het dossier geen medische verklaring of ander bewijs waaruit een dergelijk levensbedreigend risico kan worden afgeleid. Verder kan uit het dossier niet worden afgeleid dat aangever bewusteloos is geraakt door toedoen van de schop door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Omdat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is kan één harde schop tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel leiden, mede gelet op de diverse vormen van letsel die als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt. Bij een harde schop tegen het hoofd, ook als dit met de onderkant van het been gebeurt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook heeft aanvaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor benoemde uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 weken
waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft bij de strafeis onder meer rekening gehouden met het taakstrafverbod zoals neergelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte is gestopt met het beveiligingswerk dat hij in de weekenden deed.. Het feit is van lang geleden en hij leidt sindsdien een ander leven. Na een strafbeschikking uit 2018 heeft hij geen contact meer gehad met politie en justitie. Een andere strafmodaliteit dan die zoals geëist door de officier van justitie is daarom meer passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou een grote impact hebben op het leven van verdachte. De verdediging heeft bepleit een taakstraf en een eventueel voorwaardelijk strafdeel zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij was als beveiliger aan het werk in een café en heeft die bewuste avond zijn werkgever, de eigenaar van het café, geholpen met het uit het café zetten en houden van aangever. Hij heeft daarbij diverse malen geweld gebruikt tegen aangever en hem onder meer tegen het hoofd geschopt. Bij het handhaven van de orde in een café kan gebruik van geweld door beveiligers niet altijd worden vermeden of uitgesloten, en als dit toch nodig is dan dient dit proportioneel te zijn en tot een minimum te worden beperkt. In dit geval heeft verdachte echter buitenproportioneel gehandeld.
Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. Verschillende omstanders zijn geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte. Delicten als deze veroorzaken daarbij veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij in 2018 twee keer een geldboete in de vorm van een strafbeschikking heeft ontvangen voor mishandeling, waarvan één keer is benoemd als uitgaansgeweld. De rechtbank zal hiermee in de strafbepaling in negatieve zin rekening houden, zij het in beperkte mate, gelet op de periode tussen de strafbeschikkingen en de pleegdatum van het thans bewezenverklaarde feit.
De rechtbank houdt in positieve zin rekening met de omstandigheid dat verdachte na het incident uit eigen beweging is gestopt met het werk van beveiliger, om te voorkomen dat iets dergelijks nog eens zou kunnen gebeuren.
Strafoplegging
De rechtbank overweegt dat in soortgelijke zaken vaak een gevangenisstraf wordt opgelegd. Gelet op de omstandigheden dat verdachte is gestopt met beveiligingswerk en dat het feit al meer dan twee jaar geleden is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf in deze zaak niet meer passend is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet wordt voldaan aan de in artikel 22b Sr genoemde vereisten voor het taakstrafverbod, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Gelet hierop zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en aan verdachte een taakstraf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uur passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.500,- wegens geleden immateriële schade door het bewezenverklaarde feit.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet vastgesteld kan worden dat dit letsel is ontstaan door enig handelen van verdachte, waardoor niet kan worden gesproken van rechtstreekse schade.
Subsidiair is aangevoerd dat in de strafzaak van de café-eigenaar de vordering niet-ontvankelijk is verklaard omdat niet ingeschat kan worden welk schadebedrag is toe te rekenen aan welke verdachte. Er heeft veel geweld plaatsgevonden waar verdachte niet bij betrokken was, zodat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het geheel. Verder uitzoeken wie welk aandeel heeft gehad, hoe en op welk moment het letsel is ontstaan, gaat dit strafgeding te buiten. Verzocht is daarom om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naast verdachte zijn er echter nog twee mededaders die tegen het hoofd van de benadeelde partij hebben geschopt. Daarbij komt dat de benadeelde partij door zowel verdachte als de twee mededaders is geslagen. Het is daardoor lastig vast te stellen welk letsel door wie en op welke manier is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter vast dat het letsel waar de schadevergoeding voor wordt gevraagd onder andere door verdachte is toegebracht.
Het verweer dat niet kan worden vastgesteld wie welk letsel op welke manier heeft veroorzaakt zodat verdachte niet aansprakelijk is voor het geheel van de schade en dat het te ingewikkeld is om hier nader onderzoek naar te doen, kan in elk van de zaken van de daders worden gevoerd. Dat zou tot de onrechtvaardige situatie leiden dat de benadeelde partij in geen van de strafzaken zijn schade vergoed zou krijgen. De rechtbank overweegt dat verdachte met zijn been heeft geschopt tegen de kant van het hoofd van de benadeelde partij waar het letsel aan de oogkas is geconstateerd. De rechtbank acht het dan ook redelijk en billijk dat in deze zaak een deel van de vordering wordt toegewezen. De schade staat immers in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht een bedrag van € 500,- billijk en zal de vordering daarom toewijzen tot dat bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat dit een nader onderzoek zou vergen naar de precieze toedracht van het ontstaan van het letsel en de rol daarin van alle daders, wat tot een verdere vertraging van de behandeling van deze toch al oude zaak zou leiden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Subsidiair: Poging tot zware mishandeling;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 (tien) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen in een voor een publiek toegankelijke
plaats, te weten [café] van Vlissingen en/of op de openbare weg, [straat]
[straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk
geweld bestond uit het duwen en/of trekken en/of slaan en/of schoppen van die
[slachtoffer] ;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )