ECLI:NL:RBZWB:2025:2289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/3620 en 24/2962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid en opheffing van geheimhouding door gemeenteraad

In deze zaak heeft eiseres op 6 juli 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, die op 30 mei 2023 een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) had afgewezen. Dit verzoek betrof documenten die onder geheimhouding waren gesteld. Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen een afwijzing van de gemeenteraad van Tholen van een verzoek om opheffing van die geheimhouding, geregistreerd onder zaaknummer 24/2962. De rechtbank heeft beide beroepen op 21 maart 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte twee beroepsprocedures had aangelegd, waardoor eiseres onterecht twee keer griffierecht had betaald. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van het Woo-verzoek gegrond verklaard, omdat het college onvoldoende inzichtelijk had gemaakt welke documenten waren geweigerd. De rechtbank heeft het college opgedragen het betaalde griffierecht terug te betalen en heeft de proceskosten van eiseres toegewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van de geheimhouding ongegrond verklaard, omdat de gemeenteraad redelijkerwijs had kunnen besluiten tot handhaving van de geheimhouding op grond van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: 23/3620 en 24/2962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen(het college),
De gemeenteraad van de gemeente Tholen(de raad),
(gemachtigde: mr. M.H.A. Bakkum).

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 juli 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 30 mei 2023 (bestreden besluit I), over het weigeren van een verzoek van eiseres om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder zaaknummer: 23/3620.
Eiseres heeft op 8 maart 2024 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de raad van 14 februari 2024 (bestreden besluit II), over het afwijzen van een verzoek om opheffing van geheimhouding op grond van de Gemeentewet (Gmw). De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder zaaknummer: 24/2962.
Het college heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden. Ten aanzien van twee documenten (het Raadsbesluit vaststellingsovereenkomst d.d. 22 mei 2019 en de getekende vaststellingsovereenkomst) heeft het college verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een brief van 15 oktober 2024 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat alleen de bestuursrechter daar op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb kennis van neemt.
De rechtbank heeft het beroep met procedurenummer 23/3620 op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. In een tussenuitspraak van 17 mei 2024 (de tussenuitspraak) [1] heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, een geconstateerd gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 9 juli 2024 (bestreden besluit III). Daarbij heeft het college het bezwaar van eiseres alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft beide beroepen op 21 maart 2025 (deels opnieuw) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college en de raad.

Overwegingen

1. De feiten

De raad heeft op 22 mei 2019 besloten om in te stemmen met een vaststellingsovereenkomst (tussen de gemeente en [naam 1] ) en om geheimhouding als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Gmw [2] op te leggen voor alle stukken (inclusief bijlagen) behorende bij dat besluit.
Eiseres heeft het college bij brief van 14 oktober 2022 verzocht om openbaarmaking op grond van de Woo van:
Een vaststellingsovereenkomst met geheimhouding (tussen de gemeente en [naam 1] ) en alle onderliggende stukken. Er is ook verzocht om opheffing van de openbaarmaking door de raad;
Een mantelzorgovereenkomst tussen [naam 1] en [naam 2] en alle onderliggende stukken;
Alle overeenkomsten, overige afspraken die zijn gemaakt en voorwaarden die zijn vastgesteld dan wel gesloten tussen de gemeente en [naam 1] voor de overlijdensdatum van [naam 2] op 29 augustus 2018;
Stukken over medehuurderschap van [naam 1] en specifiek een huurovereenkomst die is gesloten ten aanzien van [adres] met [naam 2] .
Bij besluit van 15 november 2022 (primair besluit I) heeft het college dat verzoek afgewezen. Het college heeft besloten dat:
de vaststellingsovereenkomst en onderliggende stukken niet openbaar worden gemaakt, omdat de raad ten aanzien van die overeenkomst geheimhouding heeft opgelegd op grond van de Gmw. Het college heeft het verzoek om openbaarmaking mede aangemerkt als een verzoek om opheffing van de geheimhouding van de vaststellingsovereenkomst. Het college heeft dat verzoek doorgezonden naar de raad.
de documenten onder punt 2 en 3 niet te inventariseren, vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo.
het verzoek om de huurovereenkomst niet kon worden aangemerkt als een Woo-verzoek.
Eiseres heeft bij brief van 16 december 2022 bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
Bij besluit van 20 april 2023 heeft de raad het verzoek om opheffing van de geheimhouding afgewezen (primair besluit II). Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt bij brief van 26 mei 2023.
Bij bestreden besluit I (30 mei 2023, verzonden op 31 mei 2023) heeft het college het bezwaar tegen primair besluit I ontvankelijk verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, onder aanpassing van de motivering:
Het college beschouwt het Woo-verzoek als een verzoek tot opheffing van de geheimhouding, welk verzoek is behandeld tijdens de raadsvergadering van 20 april 2023;
Het college heeft de motivering t.a.v. punt 4 aangevuld: het verstrekken van de verzochte overeenkomsten raakt de privacy van de heer [naam 1] . In dit geval weegt volgens het college de privacy van [naam 1] zwaarder dan het algemeen belang om overeenkomsten te verstrekken.
Ten aanzien van de huurovereenkomst heeft het college aangevuld dat het een overeenkomst is tussen twee private partijen. Het is volgens het college geen bestuurlijke aangelegenheid en kan daarom op grond van de Woo niet openbaar worden gemaakt.
Eiseres heeft op 6 juli 2023 beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
Bij bestreden besluit II (14 februari 2024) heeft de raad het bezwaar tegen primair besluit II ontvankelijk verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft op 8 maart 2024 beroep ingesteld tegen bestreden besluit II.

2. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 5 maart 2025

2.1
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 5 maart 2025 [3] leidt de rechtbank af dat in dit specifieke geval ten onrechte twee beroepsprocedures zijn aangelegd door de rechtbank en dat eiseres daarom ten onrechte twee keer griffierecht heeft voldaan.
2.2
Eiseres heeft het college verzocht om openbaarmaking op grond van de Woo van stukken (een vaststellingsovereenkomst) waarvan de raad op 22 mei 2019 heeft besloten dat daar geheimhouding op rust met toepassing van artikel 87, eerste lid, van de Gmw. Het college heeft dat verzoek mede aangemerkt als een verzoek om opheffing van de geheimhouding en heeft het als zodanig doorgezonden naar de raad. De bestuursorganen hebben vervolgens afzonderlijk van elkaar beide verzoeken afgewezen en hebben de bezwaarschriften tegen die afwijzingen ongegrond verklaard. Tegen beide beslissingen op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.3
De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 maart 2025 overwogen dat een verzoek om openbaarmaking van documenten waarop geheimhouding rust, altijd ook moet worden opgevat als verzoek om opheffing van die geheimhouding. Voor zover het verzoek om opheffing van geheimhouding bij een ander bestuursorgaan moet worden ingediend, omdat dat bestuursorgaan bevoegd is tot opheffing van de geheimhouding, rust op de ontvanger van het verzoek een doorzendplicht. In dit geval heeft het college het verzoek van eiseres ook als zodanig opgevat en heeft het college dat verzoek – als zijnde een verzoek tot opheffing van de geheimhouding – doorgezonden naar de raad. [4] Wanneer het verzoek tot opheffing van geheimhouding door het bestuursorgaan dat op het Woo-verzoek moet beslissen, pas in de bezwaarfase wordt doorgezonden, zoals in deze zaak het geval is, geldt volgens de Afdeling het volgende. In geval van doorzending van het verzoek tot opheffing aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan in de bezwaarfase is het naar aanleiding daarvan genomen opheffingsbesluit een primair besluit. Wordt tegen het besluit op het verzoek om openbaarmaking op grond van de Woo beroep ingesteld dan wordt dat beroep mede geacht te zijn gericht tegen het opheffingsbesluit.
2.4
Uit deze uitspraak van de Afdeling leidt de rechtbank af dat het beroep van eiseres tegen de afwijzing door het college van het verzoek om openbaarmaking op grond van de Woo ook is gericht tegen de afwijzing van de raad van het verzoek om opheffing van de geheimhouding. Gelet daarop is ten onrechte een tweede beroepsprocedure aangelegd door de rechtbank en is ook ten onrechte een bezwaarprocedure doorlopen ten aanzien van dat opheffingsbesluit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om één keer griffierecht (€ 187,-) terug te betalen aan eiseres.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De afwijzing van het Woo-verzoek
4.1
Deze uitspraak bouwt – voor zover die ziet op de afwijzing van het Woo-verzoek door het college – voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [5]
4.2
De tussenuitspraak
4.2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de omvang van het Woo-verzoek (r.o. 4) en de omvang van de beroepsgronden (r.o. 5) vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Woo-verzoek uiteenvalt in twee delen en dat de beroepsgronden van eiseres zien op beide onderdelen:
het verzoek om openbaarmaking van de mantelzorgovereenkomst tussen [naam 1] en [naam 2] en alle onderliggende stukken en ook overeenkomsten die tussen [naam 1] en de gemeente zijn gesloten, voor het overlijden van [naam 2] .
het verzoek tot opheffing van de geheimhouding van de vaststellingsovereenkomst en de onderliggende stukken.
4.2.2
De rechtbank heeft in r.o. 6.3 e.v. vastgesteld dat het college heeft geweigerd om de onder 1 genoemde stukken te inventariseren en te verstrekken. De rechtbank heeft overwogen dat het college per document of onderdeel van een document moet motiveren op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Het college heeft – door te weigeren om de documenten waarom is verzocht te inventariseren – onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke (alinea’s uit) documenten zijn geweigerd met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo. De rechtbank heeft ook niet kunnen controleren of het college de gevraagde stukken op goede gronden heeft geweigerd, omdat de rechtbank niet beschikt over de geweigerde stukken.
4.2.3
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen, door het college in de gelegenheid te stellen om te inventariseren welke gevraagde stukken onder het college berusten en of (delen van) de geïnventariseerde stukken openbaar gemaakt kunnen worden. Als (delen van) de geïnventariseerde stukken niet openbaar gemaakt kunnen worden, moet het college motiveren waarom deze (delen van de) stukken niet openbaar gemaakt kunnen worden.
4.3
Het herstelbesluit
4.3.1
Op 10 juli 2024 heeft het college naar aanleiding van de tussenuitspraak aan de rechtbank een nieuwe beslissing op bezwaar van 9 juli 2024 (bestreden besluit III) toegezonden. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19,eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit III, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
4.3.2
Het college heeft in bestreden besluit III de motivering van het primaire besluit en het bestreden besluit I aangevuld. Voor het overige heeft het college die besluiten in stand gelaten. Het college heeft de motivering aangevuld, naar aanleiding van een zoekslag die heeft plaatsgevonden naar de stukken waar eiseres om heeft verzocht. Het college heeft in het fysieke archief, in het zaaksysteem en op de netwerkschijven van de gemeente Tholen gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Die documenten zijn volgens het college niet aangetroffen.
4.4
Reactie eiseres op herstelbesluit
Eiseres heeft als reactie op het herstelbesluit gegeven dat het college het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard, voor zover het bezwaar inhoudt dat het college alle onder het verzoek vallende stukken had moeten inventariseren. Dit heeft kennelijk niet plaatsgevonden. Eiseres kan zich niet verenigen met het overige oordeel van het college om het bezwaar ‘voor het overige deel ongegrond’ te verklaren. Eiseres handhaaft haar beroepsgronden.
4.5.
Beoordeling rechtbank
4.5.1
Eenieder kan op grond van de Woo een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan. [6] Publieke informatie is informatie neergelegd in documenten die berusten bij dat bestuursorgaan. [7] De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen. [8]
4.5.2
Eiseres heeft het college verzocht om:
Een vaststellingsovereenkomst met geheimhouding (tussen de gemeente en [naam 1] ) en alle onderliggende stukken. Er is ook verzocht om opheffing van de openbaarmaking door de raad;
Een mantelzorgovereenkomst tussen [naam 1] en [naam 2] en alle onderliggende stukken;
Alle overeenkomsten, overige afspraken die zijn gemaakt en voorwaarden die zijn vastgesteld dan wel gesloten tussen de gemeente en [naam 1] voor de overlijdensdatum van [naam 2] op 29 augustus 2018;
Stukken over medehuurderschap van [naam 1] en specifiek een huurovereenkomst die is gesloten ten aanzien van [adres] met [naam 2] .
4.5.3
De rechtbank stelt vast dat het college naar aanleiding van de tussenuitspraak een inventarisering heeft verricht naar de stukken waar eiseres om heeft verzocht. Het college concludeert in bestreden besluit III dat – naast de vaststellingsovereenkomst – geen andere stukken waar eiseres om heeft verzocht bij het college aanwezig zijn. In zoverre is aan de opdracht van de rechtbank in de tussenuitspraak voldaan. De rechtbank zal hierna beoordelen of het college het Woo-verzoek redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen.
Afwijzing verzoek openbaarmaking stukken onder 2, 3 en 4
4.5.4
Uit het herstelbesluit (bestreden besluit III) blijkt dat het college het verzoek om openbaarmaking van de stukken die in overweging 4.5.2 staan genoemd onder 2, 3 en 4 heeft afgewezen, omdat na onderzoek is gebleken dat het college niet over deze stukken beschikt.
4.5.5
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [9]
4.5.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het Woo-verzoek ten aanzien van de stukken die in overweging 4.5.2 staan genoemd onder 2, 3 en 4 met de motivering uit bestreden besluit III redelijkerwijs kunnen afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling van het college – dat er naast de vaststellingsovereenkomst geen andere stukken aanwezig zijn – niet ongeloofwaardig voorkomt. In bestreden besluit III heeft het college toegelicht dat een uitvoerige zoekslag heeft plaatsgevonden. Het college heeft in het fysieke archief, in het zaaksysteem en op de netwerkschijven van de gemeente Tholen gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Uit navraag bij een oud-medewerker blijkt ook dat in het kader van (de totstandkoming van) de vaststellingsovereenkomst geen andere stukken zijn gewisseld met het college. Onder die omstandigheden acht de rechtbank de mededeling niet ongeloofwaardig. Eiseres heeft in zijn reactie op het herstelbesluit en op zitting niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de documenten wel bij het college aanwezig zijn.
Afwijzing verzoek openbaarmaking stukken onder 1
4.5.7
Uit bestreden besluit I blijkt dat het college heeft geweigerd om de vaststellingsovereenkomst en onderliggende stukken openbaar te maken, omdat de raad ten aanzien van die documenten heeft besloten tot geheimhouding. Het verzoek om opheffing van die geheimhouding is door de raad afgewezen.
4.5.8
Uit rechtsoverweging 7.4 van de tussenuitspraak leidt de rechtbank af dat nog geen oordeel is gegeven over de vraag of het college redelijkerwijs heeft kunnen weigeren om de vaststellingsovereenkomst (en onderliggende stukken) openbaar te maken op grond van de Woo.
4.5.9
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs kunnen weigeren om de vaststellingsovereenkomst (en onderliggende stukken) openbaar te maken op grond van de Woo, omdat de raad ten aanzien van die stukken heeft besloten tot geheimhouding op grond van de Gmw. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [10] blijkt dat de regelingen omtrent geheimhouding in de Gmw bijzondere regelingen zijn die de toepassing van de Woo uitsluiten. Uit artikel 8.8 van de Woo en de bijlage bij de Woo blijkt dat de regels in de Woo over de openbaarmaking van informatie niet van toepassing zijn op informatie waarvoor de artikelen 87 tot en met 89 van de Gmw gelden. Ten tijde van primaire besluit I, het bestreden besluit I en het bestreden besluit III was op de vaststellingsovereenkomst (en onderliggende stukken) geheimhouding van toepassing op grond van de Gmw. De raad heeft daartoe besloten op 22 mei 2019. Gelet daarop heeft het college openbaarmaking van deze stukken redelijkerwijs kunnen weigeren en heeft het college voor de motivering daarvan kunnen volstaan met verwijzing naar het besluit tot geheimhouding van de raad. Het college had de ‘weigering’ om deze stukken te verstrekken niet hoeven gieten in één van de weigeringsgronden uit artikel 5.1 van de Woo, omdat die regeling niet van toepassing was op die stukken.
4.6
Conclusie beroep tegen afwijzing Woo-verzoek
4.6.1
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep van eiseres gegrond voor zover gericht tegen bestreden besluit I. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, voor zover daarin onvoldoende inzichtelijk was gemaakt van welke andere documenten dan de vaststellingsovereenkomst (en onderliggende stukken) het college openbaarmaking geheel weigerde. Omdat het beroep zich ook uitstrekt tot bestreden besluit III na toepassing van de bestuurlijke lus en het college daarmee het in de tussenuitspraak aangegeven gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I, voor zover dat wordt vernietigd, in stand. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit III is ongegrond.
4.6.2
Omdat het beroep tegen bestreden besluit I gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank het college opdragen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
4.6.3
Omdat het beroep tegen bestreden besluit I gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, en 2 punten voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 4.015,-.
5. De afwijzing van het verzoek om opheffing van de geheimhouding
5.1
Artikel 87 van de Gmw [11] bepaalt dat de gemeenteraad ten aanzien van informatie een geheimhoudingsplicht kan opleggen. Een gemeentelijk orgaan kan alleen een geheimhoudingsplicht opleggen ten aanzien van schriftelijke informatie die bij dat orgaan zelf berust. Er moet een grond bestaan voor het opleggen van een geheimhoudingsplicht. De gronden zijn te vinden in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Wet open overheid (Woo). In artikel 89, derde lid, van de Gmw is de opheffing van de geheimhouding geregeld. Uitgangspunt is dat het orgaan dat de verplichting tot geheimhouding heeft opgelegd, deze verplichting kan opheffen.
5.2
De raad heeft op 22 mei 2019 besloten om een geheimhoudingsplicht op te leggen ten aanzien van het raadsbesluit betreffende een vaststellingsovereenkomst ten behoeve van een woonwagen(standplaats) en bijlagen. De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:29 van de Awb vast dat die geheimhouding ziet op: het raadsbesluit van 22 mei 2019 en de getekende vaststellingsovereenkomst.
5.3
Primair besluit II en bestreden besluit II
5.3.1
Bij primair besluit II heeft de raad het verzoek van eiseres om opheffing van die geheimhouding afgewezen. Volgens de raad moet de geheimhouding op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo worden gehandhaafd, omdat opheffing van de geheimhouding de medecontractant zal raken in diens persoonlijke levenssfeer. De vaststellingsovereenkomst ziet op de woonsituatie van de medecontractant. Dit betreft zijn persoonlijke levenssfeer. Over de woonsituatie en de oplossing van het geschil dat daarover is ontstaan, zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt. Het belang van de persoonlijke levenssfeer is daarom volgens de raad onverkort aanwezig. De raad heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat al langere aanwezige spanningen zijn op de woonwagenlocatie.
5.3.2
In bestreden besluit II heeft de raad het daartegen gerichte bezwaar van eiseres ontvankelijk verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
5.4
Gronden
Eiseres stelt dat de raad het verzoek om opheffing van de geheimhouding ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiseres is niet duidelijk op welke stukken de geheimhouding rust en is ten onrechte geheimhouding opgelegd. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd en eiseres betwist dat er zwaarwegende belangen zijn die zich tegen openbaarmaking verzetten. Eiseres ziet niet in dat dit de persoonlijke levenssfeer van de medecontractant zou kunnen benadelen. Ten onrechte wordt ook genoemd dat dit bepaalde spanningen zou kunnen doen opleven. Eiseres heeft er belang bij om kennis te nemen van de vaststellingsovereenkomst. Ten onrechte wordt het belang van eiseres minder zwaarwegend beoordeeld dan het belang van derden.
5.5
Beoordeling rechtbank
5.5.1
Bij een verzoek om opheffing van de geheimhouding van documenten staat ter beoordeling of ten tijde van dat verzoek nog voldoende grond bestond voor de geheimhouding. Daarbij toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich een belang als bedoeld in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval op grond van de Gemeentewet geheimhouding heeft mogen opleggen. [12] In artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo staat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer genoemd.
5.5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad redelijkerwijs kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om opheffing van de geheimhouding. De raad heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat geheimhouding van de vaststellingsovereenkomst niet kan worden opgeheven vanwege het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [naam 1] . De rechtbank stelt na kennisname van de vaststellingsovereenkomst vast dat in de vaststellingsovereenkomst specifieke afspraken zijn gemaakt die gelden tussen de gemeente en [naam 1] en die zien op de woonsituatie van [naam 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad daarom redelijkerwijs kunnen besluiten dat dit de persoonlijke levenssfeer van [naam 1] raakt.
5.6
Conclusie
5.6.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.
5.6.2
Zoals de rechtbank onder 2.4 heeft overwogen, zal de rechtbank het door eiseres teveel in het beroep met procedurenummer 24/2962 betaalde griffierecht (€ 187,-) terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I, voor zover daarin onvoldoende inzichtelijk was gemaakt van welke andere documenten dan de vaststellingsovereenkomst (en onderliggende stukken) het college openbaarmaking geheel weigerde;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.015,-;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II en bestreden besluit III ongegrond;
- betaalt het door eiseres teveel betaalde griffierecht (€ 187,-) in het beroep met procedurenummer 24/2962 aan eiseres terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 18 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet open overheid (Woo)
Artikel 4.1, eerste lid, van de Woo
Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
Artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo
Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 8.8 van de Woo
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij de Woo (voor zover relevant)
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden: Gemeentewet: de artikelen 23, vierde, vijfde en zesde lid, tweede volzin, 60, derde lid, tweede volzin, 61c, 87, 88, 89 en artikel 185, eerste, derde en zesde lid.
Gemeentewet (Gmw)
Artikel 87 van de Gmw
De raad, het college, de burgemeester en een commissie als bedoeld in hoofdstuk V kunnen op grond van een belang, genoemd in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Wet open overheid, een verplichting tot geheimhouding opleggen ten aanzien van informatie die bij dat orgaan berust.
Artikel 89, derde lid, van de Gmw
Een verplichting tot geheimhouding duurt voort totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd haar opheft. Indien de verplichting tot geheimhouding is opgelegd door een commissie, kan die verplichting tevens worden opgeheven door het orgaan dat de commissie heeft ingesteld.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3187.
2.Ten tijde van het besluit tot geheimhouding: artikel 25 van de Gmw.
3.ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:894.
4.ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:894, r.o. 9.1 t/m 9.3.
5.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3211, r.o. 4 en ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:298, r.o. 2.3.
6.Artikel 4.1, eerste lid, van de Woo.
7.Artikel 2.1 van de Woo.
8.Artikel 4.1, derde lid, van de Woo.
9.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3571, r.o. 8 en ABRvS 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3991, r.o. 10 en ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:98, r.o. 4.1.
10.ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:894, r.o. 9.
11.Voorheen artikel 25 van de Gmw.
12.ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:894, r.o. 9.5.