ECLI:NL:RBZWB:2025:2315
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen WOZ-beschikkingen en schadevergoeding wegens termijnoverschrijding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen van belanghebbende, die de waarde van zijn onroerende zaken op 1 januari 2019 betwistte. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat dit onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen tijdig zijn verzonden. Hierdoor zijn de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn bezwaar. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 25 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.500. De rechtbank verdeelt deze schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden, waarbij de heffingsambtenaar € 500 en de Staat € 2.000 moet vergoeden. De rechtbank bepaalt ook dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden, wat in totaal € 3.108 bedraagt.