ECLI:NL:RBZWB:2025:2315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
BRE 22/2059 en 22/2061 tot en met 22/2064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen WOZ-beschikkingen en schadevergoeding wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen van belanghebbende, die de waarde van zijn onroerende zaken op 1 januari 2019 betwistte. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat dit onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen tijdig zijn verzonden. Hierdoor zijn de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn bezwaar. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 25 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.500. De rechtbank verdeelt deze schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden, waarbij de heffingsambtenaar € 500 en de Staat € 2.000 moet vergoeden. De rechtbank bepaalt ook dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden, wat in totaal € 3.108 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2059 en 22/2061 tot en met 22/2064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 februari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaken [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4], [adres 5] alle gelegen te [plaats] (de onroerende zaken) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld (de beschikking). Met deze waardevaststelling zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 de aanslagen opgelegd.
4.2.
Op 25 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van belanghebbende met dagtekening van 18 maart 2021 ontvangen.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Motivering

Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4.4.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij pas begin maart 2021 de aanslag heeft ontvangen.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft betwist dat de aanslag niet eerder is ontvangen, maar heeft ter zitting verklaard niet te beschikken over een verzendadministratie. Volgens de heffingsambtenaar was belanghebbende op de hoogte van de aanslag omdat deze middels een automatische incasso – voorafgaand aan het bezwaarschrift – werd afgeschreven.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat indien belanghebbende, zoals in dit geval, stelt dat een schriftelijk besluit van de heffingsambtenaar hem niet (op een bepaalde datum) heeft bereikt, in die stelling een betwisting van de verzending van dat besluit (op die bepaalde datum) ligt begrepen. In dat geval dient de heffingsambtenaar die verzending aannemelijk te maken. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de aanslag aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. [1] De heffingsambtenaar heeft geen verzendadministratie van de verzending van de aanslag overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag op of rond 29 februari 2020 heeft verzonden en evenmin dat de aanslag op zodanige datum is verzonden dat het bezwaarschift niet binnen zes weken na de bekendmaking is ontvangen. Dat de aanslag middels een automatische incasso werd afgeschreven, maakt dit niet anders. Gelet hierop zijn de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
4.7.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, de zaken niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar.
4.8.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [2] dient de rechtbank de zaak bij een onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in beginsel terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. [3] De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding om in dit geval van de hoofdregel van terugwijzing af te wijken. De rechtbank leidt uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, af dat de feiten niet duidelijk zijn. Gelet hierop zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 25 maart 2021 bij de heffingsambtenaar is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 17 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 49 maanden verstreken.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 25 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 11 maanden heeft geduurd en daarmee 5 maanden te lang, komt de overschrijding voor 5/25 deel, zijnde € 500 voor rekening van de heffingsambtenaar en de rest, zijnde € 2.000 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907, elk punt met een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraken op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.000;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59.
2.Vergelijk Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.
3.Vergelijk Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6825.