In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2023 heeft vastgesteld op € 692.000. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld, waarbij belanghebbende via beeldverbinding aanwezig was. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de referentieobjecten niet vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en dat belanghebbende ook niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn voorgestelde waarde van € 460.872. Uiteindelijk bepaalt de rechtbank de waarde schattenderwijs op € 620.000. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden.