In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlening van een zorgmachtiging. De officier van justitie heeft verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden voor betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een waanstoornis. Betrokkene, geboren in 1946, heeft aangegeven veel last te hebben van haar bovenbuurman, die haar volgens haar treitert en haar leven ernstig beïnvloedt. Ondanks haar klachten en de beoordeling van haar behandelend psychiater, die een hoge lijdensdruk constateert, weigert betrokkene medicatie en een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De advocaat van betrokkene heeft het verzoek tot zorgmachtiging betwist, stellende dat de medische onderbouwing onvoldoende is en dat er geen risico op ernstig nadeel is.
De rechtbank heeft na beoordeling van de stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat betrokkene inderdaad lijdt aan een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis, aangezien betrokkene geen ziektebesef heeft en geen contact wil met de GGZ. Daarom is verplichte zorg noodzakelijk. De rechtbank heeft de gevraagde zorgmachtiging verleend, waarbij de nadruk ligt op het toedienen van medicatie en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid van betrokkene. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzochte zorg evenredig en effectief is, en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde effect zouden hebben. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.