Op 1 april 2025 vond er een zitting plaats in de raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Middelburg, waar het klaagschrift van de klager werd behandeld. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.H.J. Bals, had een klaagschrift ingediend op 24 februari 2025, waarin hij verzocht om opheffing van het beslag op zijn auto, een Audi A3 Sportback, die op 17 februari 2025 in beslag was genomen. De klager stelde dat er geen redelijk onderzoeksbelang meer was en dat hij zich bezwaard voelde door de inbeslagneming. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, was ook aanwezig en stelde dat de klager niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat hij schriftelijk afstand had gedaan van de auto en er een andere rechthebbende was, te weten [belanghebbende] B.V..
De rechtbank oordeelde dat het beslag op de auto al was geëindigd, omdat deze was teruggegeven aan de rechthebbende. De rechtbank verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. Deze beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse op 15 april 2025, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.S.S. Fanis, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag. De klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.