ECLI:NL:RBZWB:2025:2348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
25-003630
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedrag op grond van artikel 552a Sv

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 1992 en vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Bals, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming van een geldbedrag van € 1.185,00 dat op 1 februari 2025 onder de belanghebbende was in beslag genomen. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, was ook aanwezig tijdens de zitting. De belanghebbende was opgeroepen maar niet verschenen, hoewel zijn advocaat, mr. A.H.J. Bals, wel aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie had besloten tot teruggave van het beslag aan de belanghebbende, en dat deze geen bezwaar had tegen teruggave aan de klager. De rechtbank heeft het klaagschrift beoordeeld en geconcludeerd dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij het voortduren van het beslag. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager, aangezien er geen andere rechthebbende was aangetoond. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
raadkamernummer : 25-003630
datum : 1 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [datum] 1992,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.H.J. Bals, Noordeinde 16, 4481 BJ Kloetinge,
hierna te noemen: de klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op
1 februari 2025 onder [belanghebbende] een geldbedrag ter hoogte van € 1.185,00 in beslag is genomen (hierna het geldbedrag);
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 6 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 1 april 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax, klager en mr. A.H.J. Bals als advocaat gehoord.
De belanghebbende is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen. Dit is [belanghebbende]. Namens hem is eveneens verschenen mr. A.H.J. Bals.
De officier van justitie merkt op voorhand op dat namens de zaaksofficier van justitie is beslist tot teruggave van het beslag aan beslagene, te weten [belanghebbende].
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat, de officier van justitie gehoord hebbende, beslagene geen bezwaar heeft tegen teruggave van het geldbedrag aan klager. Voorgaande blijkt tevens uit de stukken bij het klaagschrift. Het beslag is in ieder geval formeel nog niet teruggegeven.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Op grond van artikel 116, eerste lid, Sv laat het Openbaar Ministerie de in beslag genomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. Dit betekent het volgende. Als het Openbaar Ministerie zich op het standpunt stelt dat er geen strafvorderlijk belang meer is bij het voortduren van het beslag, dan moet de rechter ervan uitgaan dat het standpunt juist is. Dit geldt ook als het Openbaar Ministerie van oordeel is dat het voorwerp teruggegeven kan worden aan een ander dan klager.
De rechtbank maakt uit het verhandelde in de raadkamer op dat de zaaksofficier van justitie op voorhand heeft beslist tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan beslagene. Door klager wordt echter aanspraak gemaakt op het geldbedrag en namens beslagene is aangevoerd dat er geen bezwaar wordt gemaakt tegen teruggave van het geldbedrag aan klager, nu het geldbedrag niet aan beslagene toebehoort. Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende van het geldbedrag is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag gegrond verklaren en de teruggave van dit geldbedrag ter hoogte van € 1.185,00 aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van een geldbedrag ter hoogte van € 1.185,00 (goednummer: PL2000-2025027620-2822520) aan klager.
Deze beslissing is op 15 april 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 15 april 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).