ECLI:NL:RBZWB:2025:2350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
25-002264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA gegrond in verband met minderjarigheid en disproportionele gevolgen

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg het bezwaarschrift van een veroordeelde behandeld, die bezwaar maakte tegen het afnemen en verwerken van haar DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2006, was ten tijde van het strafbare feit minderjarig en stelde dat het afnemen van haar DNA niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en haar kwetsbaarheid. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. S. van Steenberge, en de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, gehoord. De veroordeelde was niet verschenen, maar haar standpunt werd door de advocaat naar voren gebracht. De officier van justitie stelde dat het gebruikelijk is om DNA af te nemen na een veroordeling voor een zedenfeit, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende recidivegevaar was en dat de gevolgen van het afnemen van het DNA evident disproportioneel waren. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de vernietiging van het celmateriaal. Deze beslissing werd gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-173696-22
raadkamernummer : 25-002264
datum : 1 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [datum] 2006 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S. van Steenberge, Oostelijk Bolwerk 7, 4531 GP Terneuzen,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 20 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 1 april 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. S. van Steenberge en de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten tijde van het strafbare feit was veroordeelde minderjarig en door haar kwetsbaarheid heeft het strafbare feit kunnen plaatsvinden. Het is ook voor haar een zeer traumatische gebeurtenis geweest. Veroordeelde heeft een hele grote misstap begaan, maar heeft ook in de jaren daarna een lange weg afgelegd. Inmiddels is er drie jaren verstreken, is zij gegroeid en heeft zij hulp geaccepteerd. Ten tijde van het strafbare feit was veroordeelde minderjarig, er is geen recidivegevaar meer en veroordeelde is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. DNA heeft zodoende geen meerwaarde in het kader van de opsporing. De gevolgen van de opname van haar DNA-materiaal zijn voor veroordeelde evident disproportioneel. Het door veroordeelde begane strafbare feit kan dan als jeugdzonde worden bestempeld. Gelet op het voorgaande meent veroordeelde dat de rechtbank haar bezwaar gegrond kan verklaren onder vernietiging van het onder veroordeelde afgenomen DNA-materiaal.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt vast dat klaagster is veroordeeld voor een zedenfeit. In een dergelijk geval is het gebruikelijk dat vervolgens DNA wordt afgenomen. Hoewel begrijpelijk is dat het voor klaagster als belastend wordt ervaren, is een feitelijke afname fysiek gezien niet belastend. De weigeringsgronden zijn zeer beperkt en de officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van een weigeringsgrond dan ook geen sprake is.

Beoordeling

Bij vonnis van 29 oktober 2024 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank veroordeeld ter zake van het medeplegen van het seksueel binnendringen bij een kind, het medeplegen van ontuchtige handelingen bij een kind en het medeplegen van het gewoonte maken van het verschaffen, verspreiden, vervaardigen en bezitten van kinderpornografisch materiaal.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. Als uitzondering op deze regel wordt in de wet genoemd dat geen DNA wordt afgenomen en verwerkt als redelijkerwijs aannemelijk is dat dit gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder dit misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing of berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde t.t.v. het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
De rechtbank stelt vast verdachte ten tijde van het begane feit 15 jaar oud was. Voorts blijkt uit zowel het vonnis dat veroordeelde geen initiatiefneemster was van de gepleegde feiten en zij deze gepleegd heeft als gevolg van factoren die met name te maken hadden met haar minderjarigheid. In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming wordt het gevaar voor herhaling als laag tot zeer laag ingeschat. Na het feit dat in 2022 is gepleegd is veroordeelde ook niet meer bij justitie in beeld geweest en rijst sterk het beeld op dat het een eenmalige misstap is geweest. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende recidivegevaar aanwezig om een DNA-onderzoek in deze zaak te rechtvaardigen. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.C. Gillesse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.