ECLI:NL:RBZWB:2025:2355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/434363 / JE RK 25-715
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
  • mr. De Beer
  • mr. De Haas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een internationale context

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2025 een beschikking gegeven in een spoedverzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuid-West Nederland. Het verzoek betreft de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011, en de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van de minderjarige hebben de Roemeense nationaliteit en de zaak heeft daardoor een internationaal karakter. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige opvoedomgeving opgroeit, met zorgen over alcoholmisbruik door de vader, huiselijk geweld en schoolverzuim. De minderjarige heeft eerder suïcidepogingen ondernomen en is recentelijk vrijwillig uit huis geplaatst. Gezien de acute en ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, heeft de kinderrechter besloten tot een voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van twee weken en een machtiging tot uithuisplaatsing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige beslissingen zijn aangehouden in afwachting van een mondelinge behandeling op 25 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434363 / JE RK 25-715
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUID-WEST NEDERLAND
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats],
Roemenië,
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop bestaat uit:
- het schriftelijke spoedverzoek van de Raad van 17 april 2025 met bijlagen, ontvangen op 17 april 2025.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.
2.3.
[minderjarige] verbleef sinds 9 april 2025 tot voor kort feitelijk op vrijwillige basis bij [jeugdzorginstelling] te [plaats].

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Het is de rechtbank gebleken dat zowel de beide ouders als [minderjarige] de Roemeense nationaliteit hebben. Gelet hierop draagt deze zaak een internationaal karakter. Dit maakt dat de rechter eerst moet beoordelen of de rechtbank rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek, alvorens de rechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling daarvan.
4.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling spoedverzoek
4.4.
De kinderrechter heeft de volgende informatie ontvangen. Er zijn al lange tijd veel zorgen over de [minderjarige], die opgroeit in een onvoorspelbare, instabiele en onveilige opvoedomgeving. Zo is er in de thuissituatie van [minderjarige] sprake van alcoholmisbruik door de vader, huiselijk geweld tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige], en schoolverzuim van [minderjarige]. Ook heeft [minderjarige] een verstoord dag- en nachtritme en heeft zij risicovolle contacten doordat zij zich geregeld ’s avonds en ’s nachts op straat bevindt. Eerder is [minderjarige] slachtoffer geworden van een aanranding op straat en ook is zij op straat bedreigd met een pistool. Nadat [minderjarige] in januari 2025 heeft aangegeven dat zij wordt geslagen door de vader is zij vrijwillig uit huis geplaatst. In februari 2025 heeft [minderjarige] vervolgens tweemaal een suïcidepoging ondernomen. In april 2025 heeft [minderjarige] opnieuw aangegeven dat zij wordt geslagen door de vader en dat zij ’s avonds en ’s nachts op straat zwerft, omdat dat de enige manier is waarop de vader kan kalmeren. Nadat [minderjarige] de moeder op 8 april 2025 zou hebben geslagen, is [minderjarige] op 9 april 2025 opnieuw vrijwillig uit huis geplaatst bij [jeugdzorginstelling].
4.5.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] de afgelopen tijd zeer ingrijpende gebeurtenissen meemaakt. Ook lijkt [minderjarige] blijkens de informatie van de Raad in toenemende mate last te hebben van mentale problemen. Dit maakt dat [minderjarige] erg kwetsbaar is. De kinderrechter begrijpt verder dat [minderjarige] gisteravond bij [jeugdzorginstelling] is weggelopen en sindsdien niet meer is teruggekeerd. In het telefonische contact met de Raad heeft [minderjarige] vervolgens aangegeven dat zij een suïcidepoging zal plegen als zij niet naar huis mag terugkeren. Nadien is [minderjarige] bij de ouders teruggekeerd. Gelet op de bovengenoemde zorgen bestaat er een groot risico dat [minderjarige] in de thuissituatie gewond raakt, een suïcidepoging onderneemt of in risicovolle situaties terechtkomt op straat. De rechtbank acht het derhalve met de Raad van groot belang dat [minderjarige] spoedig in een veilige omgeving komt te verkeren, waarbij er zicht op haar is en het risico op suïcide kan worden ingeschat en beperkt. Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] heeft aangegeven niet te willen terugkeren naar [jeugdzorginstelling] en dat de ouders de ernst van de situatie onvoldoende lijken in te zien en zich ambivalent lijken op te stellen ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] op [jeugdzorginstelling].
4.6.
Op basis van deze informatie heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2]
4.7.
De kinderrechter is ook van oordeel dat een mondelinge behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]. Daarom stelt de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de duur van twee weken. Ook machtigt de kinderrechter de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van twee weken. De beslissing op de resterende delen van deze verzoeken zal worden aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling.
4.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. Het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling zal worden afgewezen, omdat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die maatregel is dan ook niet nodig.
4.9.
De Raad, [minderjarige] en de overige betrokkenen worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025;
5.3.
verklaart de beslissing onder 5.2. tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat de Raad, de vader, de moeder en de GI zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van 25 april 2025 om 13:45 uur, welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg, ten overstaan van mr. De Beer voor de duur van ongeveer 45 minuten;
5.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, de vader, de moeder en de GI;
5.6.
bepaalt dat [minderjarige] per aparte brief zal worden opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter;
5.7.
houdt de beslissingen voor het overige aan;
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).