ECLI:NL:RBZWB:2025:2358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/432712 / JE RK 25-418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in afwachting van perspectiefonderzoek

Op 2 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat, gezien het nog lopende perspectiefonderzoek door Sterk Huis, een terugplaatsing van de minderjarigen bij hun ouders op dit moment onverantwoord is. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun standpunten naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling. De moeder heeft aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid over wat er van haar wordt verwacht, terwijl de vader instemt met de verlenging van de maatregelen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 7 juli 2025, met de mogelijkheid van een tussentijds toetsmoment. De GI is opgedragen om schriftelijk vast te leggen wat er van de ouders wordt verwacht en om de ouders te informeren over de voortgang van het perspectiefonderzoek. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432712 / JE RK 25-418
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. T. Möller te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 februari 2025;
  • de brief van 31 maart 2025 van mr. Dekker, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dekker;
  • de vader, bijgestaan door mr. Möller;
  • een vertegenwoordiger namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van [geboortedag 2] 2024 van de kinderrechter van deze rechtbank is die maatregel voor het laatst verlengd tot 7 april 2025.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn ook uit huis geplaatst. Bij beschikking van 21 oktober 2024 van de kinderrechter van deze rechtbank is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 7 april 2025. Daarnaast is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 7 april 2025.
2.4.
Op grond van voormelde machtigingen verblijft [minderjarige 1] bij [jeugdzorg] in [plaats 1] en verblijft [minderjarige 2] in een pleeggezin in [plaats 2] .

3.De verzoeken en de onderbouwing daarvan

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 7 april 2026.
3.2.
De GI heeft daarnaast verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI dit verzoek mondeling gewijzigd, in die zin dat zij nu verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar, in dit geval tot 7 april 2026.
3.3.
De GI verzoekt tot slot om deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De GI heeft ter onderbouwing van voormelde verzoeken, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. In het verleden is er door Groei Jeugdhulp uitvoerig onderzoek gedaan naar het perspectief van de minderjarigen. In de afgelopen periode is er een aanvullend perspectiefonderzoek verricht door Sterk Huis. Dit onderzoek is nog niet afgerond en is voornamelijk gericht op de vader. De moeder wordt weliswaar bij voormeld aanvullende onderzoek betrokken, maar dit zal voornamelijk gericht zijn op het onderzoeken van de (on)mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen. Gaandeweg dit traject wordt duidelijk dat er weliswaar progressie zit in de omgang tussen de moeder en de minderjarigen, maar dat een overgang naar onbegeleide omgang niet mogelijk is. Zo lang de uitkomsten van voormeld aanvullend perspectiefonderzoek nog niet bekend zijn, vindt de GI het voorbarig om al harde uitspraken te doen over het perspectief van de minderjarigen. Wanneer alle onderzoeksresultaten bekend zijn, zal de GI een perspectiefbesluit nemen ten aanzien van beide minderjarigen. De GI acht het van belang dat beide minderjarigen op korte termijn duidelijkheid krijgen over hun perspectief, zodat er rust, veiligheid en stabiliteit ontstaat. Vooral [minderjarige 2] heeft behoefte aan die duidelijkheid. Hij verblijft momenteel in een niet-perspectiefbiedend pleeggezin, maar kan daar blijven totdat er duidelijkheid bestaat over waar hij duurzaam kan worden geplaatst.
3.5.
Als reactie op wat er tijdens de mondelinge behandeling door en namens beide ouders is aangegeven, stelt de GI dat zij begrijpt dat er behoefte is aan verbetering aan de zijde van de GI en vooral aan duidelijkheid. Echter is het lastig dat er vanuit de zorgaanbieder verschillende dingen worden gezegd. Ook zijn er volgens de GI wel mondelinge afspraken gemaakt. De GI is wel bereid om in te zetten op verbetering en om actuele doelen en duidelijke afspraken op papier te zetten.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. In de vorige beschikking van 21 oktober 2024, heeft de kinderrechter duidelijk overwogen dat beide ouders moeten worden meegenomen in het perspectiefonderzoek naar de (on)mogelijkheden voor een terugplaatsing van de minderjarige(n) bij de ouder(s) en dat er om die reden een aanvullend perspectiefonderzoek moet worden verricht. Echter heeft de moeder met het oog daarop tot op heden nog geen (kennismakings)gesprek gehad met Sterk Huis. Bovendien zou er in maart 2025 een evaluatiegesprek plaatsvinden, maar de jeugdbeschermer was daarbij niet aanwezig. De moeder heeft bovenal behoefte aan duidelijkheid over wat er precies van haar wordt verwacht om een terugplaatsing van de minderjarige(n) bij haar mogelijk te maken. Ondanks dat de GI enige tijd geleden heeft toegezegd om daartoe op korte termijn een schriftelijke aanwijzing te geven, heeft de GI dit tot op heden nog niet gedaan. Nu wordt door de GI gezegd dat de moeder het niet redt en dat zij onvoldoende leerbaar is, terwijl de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen in de afgelopen periode significant is uitgebreid van eenmaal per twee weken naar eenmaal per week. Onduidelijk is dan ook waar de GI haar conclusies op baseert. De moeder kan niets met de bestaande onduidelijkheid. De moeder roept de GI daarom op om haar toezeggingen na te komen óf daadwerkelijk het besluit te nemen dat een terugplaatsing van de minderjarige(n) bij de moeder niet mogelijk is, zodat de moeder dat besluit kan laten toetsen door de kinderrechter. Ook is de GI niet bereikbaar voor de moeder en bevatten de door de GI overgelegde stukken nog steeds veel onjuistheden. Gelet op het voorgaande heeft de moeder het gevoel dat zij buitenspel is gezet en dat zij voortdurend tegen muren aanloopt. Omdat de moeder inziet dat het niet in het belang van de minderjarigen is om hen per direct terug te plaatsen bij de ouder(s), kan de moeder instemmen met een verlenging van de maatregelen voor een korte periode onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, zodat er (wederom) sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment. De moeder stelt tot slot dat zij heeft overwogen om een verzoek tot wijziging van de GI in te dienen, maar dat zij daarvan afziet omdat het niet in het belang van de minderjarigen en de ouders is dat het traject nog meer vertraging oploopt.
4.2.
Namens en door de vader is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De vader stelt dat zijn positie anders is dan die van de moeder, nu er bij hem wel mogelijkheden worden gezien om de minderjarige(n) terug te plaatsen. Hoewel het voor de vader ook niet altijd duidelijk is wat er precies van hem wordt verwacht, verloopt de samenwerking en het contact tussen hem en de GI wel naar behoren. De vader werkt hard aan zichzelf, met begeleiding en therapie, en hij probeert alle afspraken zo goed als mogelijk na te komen. De vader wil het beste voor zijn kinderen. Het liefste wil hij dat zijn kinderen per direct bij hem thuis worden geplaatst. Maar hij begrijpt dat dat nu niet gaat. De vader kan daarom instemmen met verlenging van de maatregelen voor de verzochte duur van een jaar. Hoewel hij de wens van de moeder om een tussentijds toetsmoment begrijpt, denkt hij dat een verlenging van de maatregelen voor de duur van een aantal maanden te kort zal zijn om de nodige duidelijkheid te krijgen over het perspectief van de minderjarigen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. In de afgelopen periode is er gestart met een aanvullend perspectiefonderzoek dat wordt uitgevoerd door Sterk Huis. Dit onderzoek is nog niet afgerond. Totdat er uit voormeld aanvullend perspectiefonderzoek (meer) duidelijkheid bestaat over de (on)mogelijkheden om de minderjarige(n) bij de ouder(s) terug te plaatsen, is de kinderrechter van oordeel dat het onverantwoord en niet in het belang van de minderjarigen is om hen terug te plaatsen bij de ouder(s). Gelet hierop wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat de minderjarigen niet per direct kunnen worden teruggeplaatst bij de ouder(s) en het huidige verblijf van [minderjarige 1] bij [jeugdzorg] en van [minderjarige 2] in het pleeggezin moet worden voortgezet, is door en namens beide ouders ook erkend.
5.6.
De kinderrechter ziet echter aanleiding om de maatregelen voor een kortere periode uit te spreken en het resterende deel van het verzoek aan te houden, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment. Dit omdat het aanvullende perspectiefonderzoek vanuit Sterk Huis dat naar beide minderjarigen wordt verricht, nog niet is afgerond en het voor de verdere beslissing over de verzoeken in deze zaak van belang is dat de uitkomsten van voormeld onderzoek daarbij worden betrokken. Daarnaast ziet de kinderrechter daartoe aanleiding met het oog op de moeizame samenwerking tussen de GI en met name de moeder. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen daarom toewijzen voor de duur van drie maanden, tot 7 juli 2025. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot hierna te noemen mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de hierna te noemen dag en tijdstip van de nadere mondelinge behandeling medegedeeld aan de ouders, hun advocaten en de GI.
5.7.
De kinderrechter overweegt dat het Werkplan van de GI niet is bijgesteld naar aanleiding van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en geen actuele doelen bevat. Dit is wel noodzakelijk en van de GI wordt verwacht dat daar zo spoedig mogelijk in wordt voorzien. De kinderrechter overweegt verder dat beide ouders hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan duidelijkheid. De kinderrechter verzoekt daarom aan de GI om binnen een afzienbare termijn voor beide ouders en met name voor de moeder, al dan niet in de vorm van een schriftelijke aanwijzing als daartoe aanleiding bestaat, duidelijk op schrift te stellen wat er precies van hen wordt verwacht om een thuisplaatsing van de minderjarige(n) bij hen mogelijk te maken, hoe daaraan wordt gewerkt en wanneer dat wordt geëvalueerd. Voorkomen moet worden dat er steeds een aantal punten worden benoemd waar de ouders aan moeten voldoen en, zodra de ouders daaraan voldoen, er weer nieuwe punten bijkomen. De GI dient de afspraken dan ook op schrift te stellen en niet mondeling over te brengen, zodat hierover geen misverstanden ontstaan. Vervolgens is het van belang dat de ouders én de GI zich aan de afspraken houden. Hopelijk ontstaat er op deze manier bij de ouders - en met name bij de moeder - weer vertrouwen om te werken aan hetzelfde doel, namelijk het hoogst haalbare met betrekking tot een thuisplaatsing van de minderjarige(n) bij de ouder(s) dan wel met betrekking tot de omgangsregeling tussen de ouder(s) en de minderjarige(n). Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop. De GI wordt verzocht om uiterlijk een week voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling schriftelijk verslag uit te brengen over de actuele stand van zaken (waarbij zij onder andere ingaat op de hiervoor genoemde punten) en haar standpunt te geven over het resterende deel van het verzoek.
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 7 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 juli 2025;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 7 juli 2025;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de beslissing op het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie [plaats 2] , in de persoon van mr. Phillips, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW, in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI zoals omschreven in rechtsoverweging 5.7.;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die nadere mondelinge behandeling voor de ouders, hun advocaten en de GI;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 7 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.