ECLI:NL:RBZWB:2025:2360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/432179 / JE RK 25-308
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met internationale aspecten en complexe ouderrelaties

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die al meer dan een jaar in Griekenland verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI (Gecertificeerde Instelling) in het afgelopen jaar geen uitvoering heeft kunnen geven aan de ondertoezichtstelling, waardoor de eerder vastgestelde ontwikkelingsbedreiging nog steeds aanwezig is. De moeder van de minderjarige is verplicht om samen met hem terug te verhuizen naar Nederland, maar heeft dit nog niet gedaan. De kinderrechter oordeelt dat, gezien de complexe verhoudingen tussen de ouders en het gebrek aan vrijwillige hulpverlening, de ondertoezichtstelling moet worden verlengd voor een periode van negen maanden. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI, en roept de moeder op om constructief contact te onderhouden met de vader en de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432179 / JE RK 25-308
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verblijvende op een voor de rechtbank onbekend adres in Griekenland,
advocaat: R.H.I. Degens te Klimmen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder (digitaal via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams), bijgestaan door mr. Degens die wel fysiek in de zittingszaal aanwezig was;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn momenteel gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Bij beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 november 2024 is de tussenbeschikking van de rechtbank van 4 april 2024, doch voor zover het verzoek van de man om hem samen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten is afgewezen, vernietigd en is bepaald dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij zijn moeder op een voor de rechtbank onbekend adres in Griekenland.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 april 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 4 april 2025.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 maart 2025 (met het zaaknummer C/02/364687 / FA RK 19-5489) is, voor zover hier van belang, de moeder bevolen om uiterlijk op 18 april 2025 samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland, op straffe van een dwangsom. Daarnaast is bepaald dat de bij beschikking van 7 oktober 2022 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] herleeft en dat de regie over de opbouw en de uitvoering van die regeling bij de GI komt te liggen en waarbij uiteindelijk wordt gekomen tot een definitieve regeling op basis waarvan de vader en [minderjarige] om het andere weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur recht hebben op contact met elkaar, alsmede tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, op Vaderdag en op de verjaardag van de vader. Ten slotte is een informatieregeling bepaald op basis waarvan de moeder de vader over [minderjarige] dient te informeren.

3.Het verzoek en de onderbouwing

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. Doordat de moeder samen met [minderjarige] naar Griekenland is verhuisd, heeft de GI in de afgelopen periode geen uitvoering kunnen geven aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De zorgen waardoor [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd zoals omschreven in voormelde beschikking van de kinderrechter van 4 april 2024 zijn dan ook nog steeds actueel. Daarbij komt nog dat de ouders inmiddels gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], waardoor het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking extra van belang is geworden. Ook heeft de rechtbank in voormelde beschikking van 20 maart 2025 de regie over de manier waarop de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt hersteld en de verdere vormgeving van de omgangsregeling tussen hen bij de GI belegd. Gelet hierop is verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk.
3.3.
Als reactie op wat er tijdens de mondelinge behandeling door en namens de moeder is aangevoerd, stelt de GI allereerst dat zij ter onderbouwing van de stelling dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd niet zelf diagnoses stelt. De GI gaat daarbij uit van het onderzoek en het rapport dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft opgesteld en dat ten grondslag ligt aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige], en de inhoud van voormelde beschikking van de kinderrechter van 4 april 2024. De opvoedvaardigheden van de moeder zijn en worden door de GI niet in twijfel getrokken. Doordat de moeder en [minderjarige] in Griekenland verblijven, kan de GI daar geen hulpverlening inzetten. De GI is daartoe niet bevoegd. In Nederland heeft de GI wel het een en ander klaargezet. De GI stelt daarnaast dat zij in de afgelopen periode een een-op-een afspraak heeft gehad met de vader om te spreken over de manier waarop hij denkt invulling te kunnen geven aan het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige].

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat een jaar geleden de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is uitgesproken, maar dat er sindsdien feitelijk niets is gebeurd omdat de moeder met [minderjarige] in Griekenland verblijft. Inmiddels heeft de rechtbank aan de vrouw het gebod opgelegd om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. Gelet hierop vindt de vader het fijn dat de GI betrokken blijft. Hij stemt daarom in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
4.2.
Namens en door de moeder is, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. De moeder betwist allereerst dat de kinderrechter in deze rechtbank internationaal bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen. Relevant in dat verband is waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is gelegen op het moment van indiening van het verzoek in deze zaak, in dit geval op 17 februari 2025. Nu [minderjarige] al sinds 8 januari 2024 samen met de moeder in Griekenland verblijft, hij daar naar school gaat en sociale banden heeft, daar familieleden wonen, hij Grieks spreekt en als Grieks onderdaan wordt gezien, onder meer omdat de moeder half Grieks is, stelt de moeder dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in ieder geval op het moment van indiening van het verzoek, in Griekenland is gelegen. Gelet hierop is de moeder van mening dat de kinderrechter internationaal niet bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.3.
De moeder betwist daarnaast dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige]. Niet gebleken is dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie en -vaardigheden van de moeder. Bovendien gedijt [minderjarige] momenteel beter dan voorheen. De moeder doet er alles aan om het contact tussen [minderjarige] en zijn vader te stimuleren. De GI gaat bij haar stelling dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd uit van aannames. Een en ander is immers niet vastgesteld door medisch specialisten. De GI is zelf niet bevoegd om een dergelijke diagnose te stellen. De moeder stelt verder dat de GI in het afgelopen jaar niets heeft gedaan in de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], ondanks dat in eerdere beschikkingen is overwogen dat de GI onder meer moet inzetten op het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en dat zij een format moet opstellen voor een informatieregeling. De GI heeft weliswaar een aantal belcontactmomenten bijgewoond, maar nadien zijn de ouders aan hun lot overgelaten. Er hebben ook geen evaluatiemomenten plaatsgevonden. De moeder betwist daarom dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegevoegde waarde heeft. Daar tegenover staat dat de maatregel bij de moeder en [minderjarige] juist leidt tot extra druk, spanningen en stress. Daar komt nog bij dat de GI, naar de mening van de moeder, een schijn van partijdigheid wekt door wel een-op-een het gesprek aan te gaan met de vader. e moeder heeft daar een gespreksverslag van opgevraagd, maar niet gekregen. De GI gaat niet een-op-een in gesprek met de moeder. Ook zojuist is de jeugdbeschermer nog op de gang het gesprek aangegaan met de vader in afwezigheid van de moeder. De advocaat voert aan dat dit niet is toegestaan. Gelet hierop is namens de moeder om afwijzing van het verzoek gepleit. Tot slot verklaart de moeder desgevraagd dat de uiterlijke datum om terug te verhuizen 18 april is en dat zij aan het inpakken is.

5.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Nu [minderjarige] in Griekenland verblijft, heeft deze zaak een internationaal aspect. De kinderrechter dient daarom te bepalen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dat het geval is, dient het toepasselijke recht te worden bepaald.
5.2.
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, in dit geval op 17 februari 2025. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] al sinds januari 2024 in Griekenland verblijft, daar naar school gaat en sociale banden heeft, daar familie heeft wonen, Grieks spreekt en als Grieks onderdaan wordt gezien, onder meer omdat de moeder zelf half Grieks is. De moeder heeft geen van haar stellingen echter met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd. Daarom is de kinderrechter in lijn met hetgeen hierover in voormelde beschikking van de rechtbank van 20 maart 2025 uitvoerig is overwogen, van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op de datum van indiening van het verzoek in Nederland is gelegen. In voormelde beschikking heeft de rechtbank immers geoordeeld dat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats op 30 november 2024 in Nederland had. Er is de kinderrechter niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die maken dat dat anders was op 17 februari 2025, de datum waarop het onderhavige verzoek is ingediend. Bovendien is bij voormelde beschikking aan de moeder het gebod opgelegd om samen met [minderjarige] uiterlijk op 18 april 2025 terug te verhuizen naar Nederland. De kinderrechter merkt het verblijf van [minderjarige] in Griekenland derhalve aan als tijdelijk. Gelet daarop is de kinderrechter in deze rechtbank internationaal bevoegd om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Verlenging ondertoezichtstelling
5.4.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.6.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Bij voormelde beschikking van 4 april 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. In die beschikking is uitvoerig overwogen dat er op meerdere gebieden zorgen zijn over [minderjarige] waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Voormelde zorgen zien onder meer op het ontbreken van structureel contact tussen de vader en [minderjarige], de voortdurende strijd tussen de ouders en het ontbreken van een constructieve communicatie en samenwerking tussen de ouders en de daarmee samenhangende spanningen voor [minderjarige]. Daarnaast zijn er zorgen over de wijze waarop de moeder de vader over [minderjarige] informeert. Vanwege het verblijf van de moeder en [minderjarige] in Griekenland, is er in de afgelopen periode geen hulpverlening ingezet en is er niet gewerkt aan het wegnemen van die zorgen. Voormelde zorgen zijn daarom, naar het oordeel van de kinderrechter, nog steeds actueel. Daarbij komt nog dat de ouders inmiddels gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], waardoor het belang om tot verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking nog groter is geworden. De kinderrechter is daarom van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat er geen zorgen worden gezien over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder, doet hier niet aan af.
5.7.
Gezien de complexe verstandhouding tussen de ouders en alles wat er in de afgelopen periode is gebeurd, waaronder het gebod dat de vrouw opgelegd heeft gekregen om uiterlijk op 18 april 2025 samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland, ziet de kinderrechter geen enkele mogelijkheid om de noodzakelijk geachte hulpverlening op dit moment op vrijwillige basis voort te zetten. Nu de moeder en [minderjarige] binnenkort terugkeren naar Nederland, ziet de kinderrechter bovendien nog (meer dan voorheen) voldoende meerwaarde bij een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De kinderrechter betrekt hierbij dat in voormelde beschikking van 20 maart 2025 aan de GI concrete opdrachten zijn gegeven met betrekking tot het herstel en het verder vormgeven van de omgang tussen de vader en [minderjarige].
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de (verzochte) duur van negen maanden, tot 4 januari 2026.
5.9.
Tot slot roept de kinderrechter de moeder op om de strijdbijl te begraven en constructief het contact en de samenwerking aan te gaan met de vader en de GI. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop. De opmerkingen van zowel de moeder als haar advocaat dat de GI niet neutraal is omdat er een-op-een gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de GI en de vader zonder dat de moeder daarin is meegenomen of een gespreksverslag van krijgt, alsook omdat de jeugdbeschermer voorafgaand aan de zitting naast de vader zit en met hem in gesprek is, volgt de kinderrechter in het geheel niet. Uitgangspunt bij een ondertoezichtstelling is dat het belang van een kind voorop staat. Als het om dat belang te dienen nodig is dat er een-op-een gesprekken worden gevoerd, hetgeen in de praktijk veelvuldig voorkomt, dan maakt dit nog niet dat de GI niet neutraal is. Ook een gesprekje op de gang voorafgaand aan de zitting met een ouder die wel fysiek in de rechtbank aanwezig is, zegt niets over de neutraliteit van de GI.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 4 april 2025 tot 4 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.