ECLI:NL:RBZWB:2025:2362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/429617 / JE RK 24-2206 en C/02/432404 / JE RK 25-354
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een restantverzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de zorg- en contactregeling voor minderjarigen

Op 18 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de wijziging van de zorg- en contactregeling tussen de minderjarigen en hun ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) tot 6 juni 2025. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 6 juni 2025, omdat de terugplaatsing naar de moeder momenteel niet mogelijk is. De moeder heeft moeite om aan de afspraken te voldoen en de GI heeft geconcludeerd dat het ouderschap van de moeder nog niet voldoende is om de kinderen terug te plaatsen. De kinderrechter heeft ook de zorg- en contactregeling tussen de vader en de minderjarigen gewijzigd, omdat de vader zijn afspraken niet nakomt, wat leidt tot onduidelijkheid en teleurstelling bij de kinderen. De nieuwe regeling houdt in dat de vader en de minderjarigen minimaal eenmaal per twee weken contact hebben, met de GI verantwoordelijk voor de verdere invulling van deze contacten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/429617 / JE RK 24-2206 (restant machtiging tot uithuisplaatsing)
: C/02/432404 / JE RK 25-354 (wijziging zorg- en contactregeling)
Datum uitspraak: 18 maart 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging zorg- en contactregeling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2017 in [geboorteplaats 4] , hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedag 5] 2019 in [geboorteplaats 5] , hierna te noemen [minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het (verdere) verloop van de procedures

1.1.
In de procesdossiers zitten de volgende stukken:
  • de nadere beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 19 december 2024 en alle daarin genoemde stukken (in de zaak C/02/429617 / JE RK 24-2206);
  • het op 21 februari 2025 ingekomen verzoekschrift met bijlagen (in de zaak C/02/432404 / JE RK 25-354);
  • het op 9 maart 2025 ontvangen e-mailbericht van de vader.
1.2.
Op 18 maart 2025 heeft de kinderrechter de verzoeken, met gesloten deuren, gelijktijdig (nader) mondeling behandeld. Bij die (nadere) behandeling waren aanwezig en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Laarhoven en de heer [naam] , tolk in de Libisch-Arabische taal;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI.
1.3.
Aangezien de heer [naam] niet als tolk is opgenomen in het tolkenregister, heeft de kinderrechter hem bij aanvang van de mondelinge behandeling beëdigd, waarbij de tolk heeft verklaard dat hij zijn taak als tolk naar eer en geweten zal verrichten.
1.4.
De vader is weliswaar opgeroepen, maar niet verschenen. In voormeld op 9 maart 2025 ontvangen e-mailbericht heeft de vader zijn mening gegeven.
1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 11 maart 2025, hebben [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun mening over de verzoeken gegeven tijdens een gesprek met een collega-kinderrechter. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de aantekeningen die tijdens dit gesprek zijn gemaakt. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een samenvatting hiervan gedeeld met de aanwezigen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.2.
Bij beschikking van 6 juni 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot 6 juni 2025.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek van de GI om de minderjarigen met spoed, oftewel zonder eerst de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om hierover te worden gehoord, uit huis te plaatsen afgewezen. De beslissing op het verzoek van de GI om een (reguliere) machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlenen, is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 19 december 2024.
2.4.
Bij beschikking van 10 december 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is, voor zover hier van belang, alsnog een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot en met 24 december 2024. De behandeling is voor het overige eveneens aangehouden tot de mondelinge behandeling op 19 december 2024.
2.5.
Bij beschikking van 19 december 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 5] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (in dit geval een gezinshuis) verleend tot 6 juni 2025. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 6 juni 2025. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (in dit geval de [locatie] van [jeugdzorg 1] ) is verleend tot 24 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot de mondelinge behandeling van 18 maart 2025.
2.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij [jeugdzorg 1] , locatie de [locatie] in [woonplaats 1] . [minderjarige 4] verblijft bij [jeugdzorg 2] in [plaats] . [minderjarige 3] en [minderjarige 5] verblijven in een gezinshuis. Dit is een geheime plaatsing.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2024 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader en de minderjarigen, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, iedere zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de vader zorgt voor het halen en het brengen van de minderjarigen.

3.De (resterende) verzoeken en de onderbouwing daarvan

3.1.
Aan de orde is nog in de zaak
C/02/429617 / JE RK 24-2206het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 24 maart 2025 tot 6 juni 2025, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangegeven.
3.2.
Nu gebleken is dat het de moeder niet lukte om voor al haar kinderen tegelijkertijd te zorgen, is er na afloop van de vorige mondelinge behandeling een plan opgesteld om toe te werken naar het terugplaatsen van de twee oudste kinderen ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) bij de moeder. Dit plan bevat verschillende fases, waarbij de belasting voor de moeder stapsgewijs wordt vergroot en er wordt ingezet op hervatting van het [traject] bij [jeugdzorg 1] . Gedurende de eerste fase is er ingezet op herstel van het persoonlijk welbevinden van de moeder en is de moeder dagelijks bij de kinderen op bezoek gegaan. Deze fase is redelijk snel doorlopen. Tijdens de tweede fase is het de bedoeling dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tweemaal per week gedurende drie uren bij de moeder komen eten en dat zij samen interactie hebben. Ook doet de moeder dan de was voor hen. Gebleken is echter dat het de moeder niet lukt om de afspraken na te komen. De moeder is geregeld niet thuis als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar komen. Bij de andere kinderen is de moeder geregeld te laat op de groep of gaat zij eerder weg dan afgesproken. De kinderen zitten dan op de moeder te wachten en worden teleurgesteld, en dat is lastig voor hen. Inhoudelijk wordt gezien dat de moeder het moeilijk vindt om goed bij de kinderen aan te sluiten. Daarnaast lijkt de moeder niet altijd prioriteit te geven aan (het hebben van contact met) haar kinderen. Zo is zij, in strijd met de adviezen van de GI en de hulpverlening, in de afgelopen periode gestart met vrijwilligerswerk. Hoewel de moeder enkele weken later daarmee weer is gestopt, wordt gezien dat het haar nog steeds niet lukt om zich aan de afspraken te houden. Ondanks het inzetten van een tolk en hulpverlening gericht op LVB, lukt het ook niet altijd om een goed gesprek te voeren met de moeder over belangrijke zaken die de kinderen aangaan. Er lijkt bij de moeder dan ook sprake te zijn van onmacht. Gelet op het voorgaande heeft [jeugdzorg 1] geconcludeerd dat het ouderschap van de moeder niet goed genoeg is om door te gaan naar de volgende fase.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] deden het aanvankelijk goed op de groep, maar in de afgelopen weken wordt gezien dat zij een terugval in hun gedrag hebben. [minderjarige 2] vertoont brutaal gedrag en [minderjarige 1] meer boosheid. Het lijkt erop dat de minderjarigen goed in de gaten hebben wat er gebeurt en dat het de moeder niet lukt om het traject op een goede manier verder te doorlopen. Ook doet de bestaande onzekerheid over de vraag waar zij verder zullen opgroeien veel met hen.
3.4.
In de komende periode zal de GI samen met [jeugdzorg 1] verder kijken naar de (on)mogelijkheden om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug thuis (bij de moeder) te plaatsen. Nu het ouderschap van de moeder naar de mening van [jeugdzorg 1] (nog) niet goed genoeg is om door te gaan naar de volgende fase, handhaaft de GI het resterende deel van haar verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat hun verblijf op de huidige groep kan worden voortgezet.
3.5.
De GI verzoekt daarnaast in de zaak
C/02/432404 / JE RK 25-354, op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en de minderjarigen te wijzigen, in die zin dat de huidige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen komt te vervallen en dat de GI wordt belast met de regievoering en nadere invulling daarvan, met inachtneming van de belangen van de minderjarigen, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangegeven.
3.6.
Op basis van de huidige regeling zijn de vader en de minderjarigen gerechtigd om iedere zondag contact met elkaar te hebben. Zelfs als hij zelf mag bepalen hoe laat en hoe lang hij de kinderen bezoekt zolang hij dit maar afstemt met de groep waar de kinderen verblijven, komt de vader voormelde regeling regelmatig niet na. Voor [minderjarige 4] geldt met het oog op zijn kindeigen problematiek in het bijzonder dat hij duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid nodig heeft. Maar als de vader zijn afspraken niet nakomt, kan [minderjarige 4] niet voorbereid worden. Bovendien verblijven [minderjarige 3] en [minderjarige 5] op een geheime plek, waardoor de omgang tussen hen enkel onder begeleiding kan plaatsvinden, terwijl er in het weekend geen omgangsbegeleiding beschikbaar is. Tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarigen die wel doorgaan, wordt overigens gezien dat er sprake is prettig en fijn contact.
3.7.
De minderjarigen verblijven momenteel op verschillende locaties en moeten al omgaan met veel veranderingen en onzekerheden. Het is daarom extra van belang dat zij betrouwbare hechtingsfiguren hebben en zij stabiliteit ervaren. Nu de GI meermaals tevergeefs heeft geprobeerd om de vader te motiveren en te betrekken om structureel contact te hebben met de minderjarigen, acht de GI de huidige door de rechter vastgelegde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen niet meer passend. De GI verzoekt daarom om de regie over de verdere vormgeving van de contacten tussen de vader en de minderjarigen bij de GI te beleggen, om zo weer te komen tot een passende omgangsregeling.
3.8.
Als reactie op de advocaat van de moeder, heeft de GI tot slot aangegeven dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling geen schriftelijke informatie heeft overgelegd, omdat de kinderrechter in voormelde beschikking van 19 december 2024 daar niet om heeft verzocht. Daarbij komt dat de trajecten nog lopen, waardoor er nog geen schriftelijke conclusies voorhanden zijn en het lastig is om zonder de nodige context een werkdocument over te leggen. De GI heeft wel een aantal vertaalde documenten aan de moeder overhandigd die zij met haar advocaat had kunnen bespreken.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft, samengevat, aangegeven dat hij vindt dat in de korte tijd dat hij en zijn moeder contact met elkaar hebben, het niet mogelijk is om goed te zien hoe het gaat. [minderjarige 1] wil graag dat zijn moeder daadwerkelijk de kans krijgt om aan te tonen dat zij voor hem (en zijn broertje en zusjes) kan zorgen. [minderjarige 1] stelt daarom voor dat hij een aantal keer bij zijn moeder blijft logeren. Over het contact met zijn vader stelt [minderjarige 1] dat hij het goed vindt dat zijn vader bij hem langskomt op de groep.
4.2.
[minderjarige 2] heeft, samengevat, aangegeven dat zij vindt dat haar moeder het wel goed doet. [minderjarige 2] vindt het oneerlijk dat wordt gezegd dat haar moeder het niet goed doet, terwijl zij veel afspraken heeft en zij niet altijd op tijd kan zijn. Ook vindt [minderjarige 2] een uur te weinig om goed te kunnen vaststellen hoe het contactmoment verloopt. [minderjarige 2] wil het liefste terugkeren naar haar moeder. Zij vindt het ook goed dat haar vader langskomt op de groep. Zij wil ten slotte graag meer contact hebben met haar broertje en zusjes en zij vindt het jammer dat zij niet naar de bruiloft van haar oom in Duitsland mag gaan.
4.3.
[minderjarige 3] heeft, samengevat, aangegeven dat zij het fijn vindt om ’s avonds samen te eten met haar moeder. Zij wil ook graag bij haar vader logeren.
4.4.
De vader heeft in voormeld op 9 maart 2025 ontvangen e-mailbericht aangegeven dat hij ziet dat het beter met de moeder gaat. Hij heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling omdat hij niet wil dat de moeder extra stress ervaart vanwege zijn aanwezigheid. De vader heeft daarbij aangegeven dat hij vanwege zijn werk enkel in het weekend omgang kan hebben met de minderjarigen.
4.5.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat zij betwist dat zij de afspraken niet nakomt. Zij had onder meer met het oog op haar taalontwikkeling vrijwilligerswerk aangenomen, maar toen zij merkte dat dit ten koste ging van de contacten met haar kinderen, is zij daarmee gestopt. Dat afspraken soms wat anders verliepen dan gepland, kwam volgens de moeder onder andere door de Ramadan, waarbij later dan normaal wordt gegeten en bepaalde regels en rituelen gelden. Over de omgang tussen de minderjarigen en de vader heeft de moeder aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat zij regelmatig contact met elkaar hebben, maar dat zij begrijpt dat de vader doordeweeks moet werken.
4.6.
Namens de moeder heeft de advocaat, samengevat, aangevoerd dat hij vindt dat het op de weg van de GI had gelegen om voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de zaak over het resterende verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nadere schriftelijke informatie over te leggen over hoe het nu met de minderjarigen gaat. Nu dit ook niet staat vermeld in het verzoekschrift over de omgang tussen de vader en de minderjarigen, heeft de advocaat een en ander niet met de moeder kunnen bespreken, terwijl de moeder juist aangeeft dat zij de afspraken nakomt en dat de contactmomenten tussen haar en de minderjarigen goed verlopen. Gelet hierop acht de advocaat zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om op een goede manier een standpunt in te nemen over het restantverzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast verblijven zowel de moeder als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel bij [jeugdzorg 1] en de minderjarigen willen graag terugkeren naar hun moeder. De advocaat is daarom van mening dat het restantverzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden afgewezen. De advocaat wijst er tot slot op dat de GI de verkeerde grondslag heeft genoemd bij haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen. Nu er sprake is van uithuisplaatsing van de minderjarigen, is naar de mening van de advocaat namelijk artikel 1:265f BW van toepassing.

5.De (nadere) beoordeling

C/02/429617 / JE RK 24-2206 (machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] en [minderjarige 2] )
5.1.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 19 december 2024. Hierbij is, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (in dit geval de [locatie] van [jeugdzorg 1] ) verleend tot 24 maart 2025 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot de mondelinge behandeling van 18 maart 2025.
5.3.
Vooropgesteld is de kinderrechter, met de advocaat, van oordeel, dat het de voorkeur heeft dat de GI als verzoekende partij kort voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling actuele schriftelijke informatie overlegt, zodat de belanghebbenden en de kinderrechter daarvan kennis kunnen nemen met het oog op de voorbereiding van de zaak. Dat de kinderrechter daartoe in de vorige beschikking geen opdracht heeft gegeven doet hier niet aan af. Het is immers aan de GI als verzoekende partij om haar restantverzoek te onderbouwen. Daar tegenover staat dat de periode sinds de vorige mondelinge behandeling vrij kort is geweest, waardoor de GI weinig tijd heeft gehad om een en ander te verzamelen. Gelet hierop als ook met het oog op de uitgebreide mondelinge toelichting die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, de eerder bij het inleidende verzoekschrift ingediende stukken en de inhoud van voormelde beschikking van de kinderrechter van 19 december 2024, is de kinderrechter van oordeel dat de GI het resterende deel van het verzoek voldoende heeft onderbouwd. De kinderrechter ziet in het ontbreken van een schriftelijke update vanuit de GI dan ook geen aanleiding om het restantverzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen.
5.4.
Naar aanleiding van de (eerder) overgelegde stukken en wat er tijdens de nadere mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Eind vorig jaar verbleef de moeder samen met haar kinderen, met 24-uurs begeleiding, bij [traject] van [jeugdzorg 1] . Daar werd gezien dat de moeder forse ondersteuning nodig heeft bij de verzorging en opvoeding van de kinderen en bij het (onder)houden van haar huishouden. Met het oog op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de moeder en de kinderen is het traject verlengd. Daarna zijn de moeder en de kinderen overgeplaatst naar de [afdeling 2] van [jeugdzorg 1] . Daar is het verblijf van de kinderen in de opvoedsituatie van de moeder echter ook niet haalbaar gebleken. De moeder ervoer zoveel stress, dat zij onvoldoende beschikbaar was voor de kinderen. Gelet hierop zijn de minderjarigen bij voormelde beschikking van 19 december 2024 uit huis geplaatst. Daarbij is door de kinderrechter uitdrukkelijk overwogen dat de (on)mogelijkheden moeten worden bezien voor een thuisplaatsing van in ieder geval de oudste twee kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft in de afgelopen periode een plan opgesteld met daarin een aantal fases. Momenteel stagneert fase 2. In die fase hebben de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een aantal uren per week intensief contact met elkaar, waarbij zij interactie met elkaar hebben, de moeder voor hen kookt en zij de was voor hen doet. Het lukt de moeder echter niet om zich altijd aan de afspraken te houden en aldus deze fase op een goede manier te doorlopen. Dit maakt dat de moeder en de kinderen op dit moment niet kunnen doorgaan naar de volgende fase. De GI heeft daarbij aangegeven dat het ouderschap van de moeder naar de mening van [jeugdzorg 1] (nog) niet goed genoeg is om de moeder samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw toe te laten tot het [traject] . Hoewel de GI deze stelling niet heeft onderbouwd met schriftelijke stukken, ziet de kinderrechter geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
5.5.
Gelet op het voorgaande vindt de kinderrechter het op dit moment onverantwoord om de minderjarigen per direct terug te plaatsen bij de moeder die momenteel nog op de [afdeling 2] van [jeugdzorg 1] verblijft. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het graag willen proberen en willen laten zien hoe het gaat om met zijn drieën samen te wonen, acht de kinderrechter dit niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voorkomen moet worden dat het na enige tijd toch niet goed genoeg gaat en de kinderen opnieuw verplaatst moeten worden. Daarbij geldt dat bij de [afdeling 2] van [jeugdzorg 1] vergeleken met de [afdeling 1] minder intensieve begeleiding voorhanden is. De kinderrechter vindt dan ook dat er toegewerkt moet worden naar een duurzaam perspectief van de kinderen: indien mogelijk bij de moeder of, als dat niet mogelijk is, op een andere plek. Als een terugplaatsing van (één van) de kinderen mogelijk zal zijn, dan zal dat, naar het oordeel van de kinderrechter, dan ook alleen kunnen als moeder weer bij [afdeling 1] terecht kan en daar intensief begeleid gaat worden.
5.6.
De kinderrechter overweegt verder, hoewel de taalbarrière tussen de moeder en de GI/de hulpverlening niet helpend zal zijn voor het voortvarende verloop van de hulpverlening, dat het wel zorgelijk is dat de moeder niet op de hoogte was van het perspectiefplan, althans dat zij dit plan niet met haar advocaat heeft gedeeld, terwijl zij een in de Arabische taal vertaald exemplaar daarvan heeft gekregen van de GI. Hetzelfde geldt voor een afspraak die kennelijk voor de kinderen is gemaakt bij de tandarts waarvan de moeder zegt niets van te weten. De kinderrechter verzoekt dan ook aan de GI om hier aandacht voor te houden. Als er communicatieproblemen zijn of dingen echt niet bij de moeder binnenkomen, dan kan dat haar ook niet kwalijk genomen worden.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het restantverzoek toewijzen in die zin dat zij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal toewijzen voor de (resterende) duur, met ingang van 24 maart 2025 tot 6 juni 2025.
5.8.
De kinderrechter verzoekt tot slot aan de GI, als zij te zijner tijd een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en/of de overige kinderen uit het gezin) bij de kinderrechter indient, om actuele en duidelijke verslaglegging over te leggen van in ieder geval, kort samengevat, de stappen die er in de afgelopen periode zijn gezet, wat de komende stappen zullen zijn, welke afwegingen daarbij zijn gemaakt en wat de visie daarover is vanuit [jeugdzorg 1] .
C/02/432404 / JE RK 25-354 (wijziging zorg- en contactregeling)
5.9.
De GI heeft haar verzoek tot wijziging van de zorg- en contactregeling tussen de vader en de minderjarigen gebaseerd op artikel 1:265g, eerste lid BW. De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat dit een onjuiste grondslag is voor het verzoek en dat de GI haar verzoek had moeten baseren op artikel 1: 265f BW omdat de kinderen uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de bevoegdheid heeft om rechtsgronden ambtshalve aan te vullen en dat het noemen van het verkeerde wetsartikel – zo dit al het geval zou zijn – niet leidt tot afwijzing van het verzoek.
5.10.
Als er nog geen door de rechter vastgestelde regeling is, kan de gecertificeerde instelling zelfstandig, op grond van artikel 1:265f BW de contacten tussen een met gezag belaste ouder en het kind beperken. Als er wel een eerder door de rechter vastgestelde omgangsregeling is, moet de gecertificeerde instelling voor beperking daarvan weer op grond van artikel 1:265g BW naar de rechter.
Uit het tweede lid van artikel 1:265g BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van onder meer een met het gezag belaste ouder en de gecertificeerde instelling een eerder door de kinderrechter genomen beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.11.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2024 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken iedere zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de vader zorgt voor het halen en het brengen van de minderjarigen. Gebleken is dat het de vader echter niet lukt om deze regeling na te komen, met als gevolg dat de kinderen onduidelijkheid ervaren over de omgangsregeling met hun vader, zij op hem zitten te wachten en zij worden teleurgesteld. Dit is niet in het belang van de kinderen. Dit levert een wijziging van omstandigheden op die maakt dat de eerder genomen beslissing over de contactregeling in het belang van de kinderen dient te worden gewijzigd in een regeling die naar verwachting wel haalbaar zal zijn voor de vader.
5.12.
Nu het volgens richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad niet mogelijk is om de volledige regie over het verder vormgeven van een omgangsregeling bij de GI te beleggen - onder andere omdat kinderen moeten weten waar zij aan toe zijn - zal de kinderrechter een minimumregeling vaststellen. In overleg met de GI zal de kinderrechter bepalen dat de vader en de hierna te noemen minderjarige gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • [minderjarige 4]: eenmaal per twee weken;
  • [minderjarige 3] en [minderjarige 5]: eenmaal per twee weken;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2]: eenmaal per twee weken op zondag;
in de vorm van fysieke contacten van minimaal een uur dan wel contacten via beeldbellen, waarbij indien mogelijk en in het belang van de minderjarigen het contactmoment langer kan duren, waarbij de regie over de vormgeving en verdere uitbreiding daarvan bij de GI is gelegen.
Tot slot (in beide zaken)
5.13.
De kinderrechter zal tot slot de beslissing in beide zaken, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/429617 / JE RK 24-2206:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (in dit geval de [locatie] van [jeugdzorg 1] ) met ingang van 24 maart 2025 tot 6 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
C/02/432404 / JE RK 25-354:
6.3.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 2 april 2024 voor zover het de zorg- en contactregeling tussen de vader en de minderjarigen betreft, en bepaalt, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders over de minderjarigen, dat de vader en de hierna te noemen minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op basis van de volgende minimumregelingen:
  • [minderjarige 4]: eenmaal per twee weken;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2]: eenmaal per twee weken op zondag;
  • [minderjarige 5] en [minderjarige 3]: eenmaal per twee weken,
in de vorm van fysieke contacten steeds gedurende minimaal een uur dan wel contacten via beeldbellen, waarbij indien mogelijk en in het belang van de minderjarigen het contactmoment langer kan duren, waarbij de regie over de vormgeving en verdere uitbreiding daarvan bij de GI is gelegen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier,
en op schrift gesteld op 4 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.