ECLI:NL:RBZWB:2025:2364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/431537 / JE RK 25-212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor minderjarige in verband met het openen van een bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), verzocht om de benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om een bankrekening voor [minderjarige] te openen, zodat hij kan gaan werken. De voogdes, [de tante], stemde echter niet in met dit verzoek. De rechtbank overwoog dat de voogdes in beginsel bevoegd is om gezagsbeslissingen te nemen en dat de GI haar taakomschrijving te buiten gaat door zich te bemoeien met deze beslissing. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de GI niet gerechtvaardigd was, omdat het openen van een bankrekening niet noodzakelijk was om een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De rechtbank wees het verzoek van de GI af, met de overweging dat de belangen van de voogdes en de minderjarige niet in strijd waren op een wijze die de benoeming van een bijzondere curator rechtvaardigde. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431537 / JE RK 25-212
Datum uitspraak: 15 april 2025
Beschikking over de benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
[de tante], als voogdes over [minderjarige] ,
verblijvende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de tante,
advocaat: mr. D. Marcus te Goirle.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat het op 4 februari 2025 ingekomen verzoekschrift met bijlagen.
1.2.
Op 18 maart 2025 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • de tante, bijgestaan door mr. Marcus en mevrouw [naam 1] , tolk in de Oekraïense taal.
De rechtbank heeft daarnaast op verzoek van mr. Marcus en omdat de andere aanwezigen daartegen geen bezwaar hebben geuit, bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam 2] , stagiaire van mr. Marcus, om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.3.
Aangezien mevrouw [naam 1] niet als tolk is geregistreerd in het tolkenregister, heeft zij bij aanvang van de mondelinge behandeling onder ede verklaard dat zij haar taak als tolk naar eer en geweten zal verrichten.
1.4.
[minderjarige] is, met het oog op zijn leeftijd, gerechtigd om zijn mening in deze zaak te geven, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige] is in 2020 overleden. De vader van [minderjarige] woont in
[geboorteplaats] en heeft geen gezag over hem.
2.2.
Na het overlijden van de moeder, is de tante benoemd tot voogdes van [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 16 oktober 2024 is [minderjarige] met spoed, oftewel zonder de belanghebbenden daaraan voorafgaand in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken, tot 30 oktober 2024. Deze maatregelen zijn nadien verlengd tot 16 januari 2025.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 januari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 januari 2026. Daarnaast is een (brede) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in zowel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder als een voorziening voor pleegzorg verleend tot 13 januari 2026.
2.5.
[minderjarige] verblijft momenteel in een netwerkpleeggezin.

3.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW), al dan niet ambtshalve, een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen in de persoon van een advocaat met expertise op het gebied van financiën, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangegeven.
3.2.
De GI stelt, met het oog op het bepaalde in artikel 1:262 BW, dat zij als uitvoerder van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden beschouwd als belanghebbende om voormeld verzoek te kunnen indienen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de GI voormeld verzoek niet kan indienen, verzoekt de GI om ambtshalve een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen.
3.3.
De GI verzoekt om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen, omdat er naar haar mening sprake is van een belangenstrijd tussen [minderjarige] en de tante als zijn voogdes. [minderjarige] wil namelijk graag een aantal uren per week gaan werken bij een supermarkt en zijn eigen geld verdienen. Ook het sociale aspect hiervan staat hem aan. Om bij de supermarkt te kunnen werken, heeft hij echter een eigen bankrekening nodig. De GI vindt het met het oog op de leeftijd van [minderjarige] passend dat hij naast zijn school een aantal uren per week gaat werken. De GI heeft aan de tante gevraagd om haar toestemming te verlenen voor het openen van een bankrekening voor [minderjarige] , maar zij wil daar niet aan meewerken. De GI zag zich daarom genoodzaakt om te verzoeken om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen, om [minderjarige] te helpen om een bankrekening voor hem te open en een app voor internetbankieren te installeren.

4.Het standpunt van de belanghebbende

4.1.
Namens en door de tante is, samengevat, aangevoerd dat zij het niet in het belang van [minderjarige] vindt dat hij gaat werken. De tante vindt dat [minderjarige] zich moet focussen op zijn school. Als hij gaat werken, dan is hij vooral daarmee bezig, terwijl studeren voor hem al moeilijk genoeg is. Bovendien kan hij van het inkomen dat hij verdient, dingen kopen die niet goed voor hem zijn zoals tabak en drugs. Sinds [minderjarige] uit huis geplaatst is in oktober vorig jaar, heeft de tante geen contact meer met hem gehad. Volgens de tante is [minderjarige] , onder meer vanwege zijn kindeigen problematiek, altijd al gericht op het krijgen van (meer) vrijheid. Het risico dat hij niet op een goede manier met zijn geld kan omgaan, acht de tante daarom behoorlijk groot. De tante verzet zich daarom tegen het openen van een bankrekening voor [minderjarige] en, daarmee samenhangend, ook tegen het verzoek van de GI om met het oog daarop een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt. Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
5.2.
Uit artikel 1:262 lid 1 BW volgt dat de gecertificeerde instelling toezicht houdt op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder hulp en steun worden geboden opdat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige, bedoeld in artikel 255, vijfde lid, binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. De inspanningen van de gecertificeerde instelling zijn erop gericht de ouders of de ouder zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten dragen.
5.3.
De rechtbank overweegt allereerst dat de GI graag wil dat [minderjarige] een bankrekening krijgt zodat hij kan gaan werken bij een supermarkt, maar dat de tante als voogdes over [minderjarige] daar niet mee instemt. Dit geschil betreft, naar het oordeel van de rechtbank, de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gelet daarop acht de rechtbank zich bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
5.4.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld is de tante als voogdes van [minderjarige] in beginsel bevoegd om gezagszaken te regelen en gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige] , zoals het openen van een bankrekening voor [minderjarige] . De tante kan en mag daar als voogdes een bepaalde (opvoedkundige) visie op hebben. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] brengt hier in beginsel geen verandering in. Overheidsingrijpen door in dit geval de GI, in het familie- en gezinsleven van de tante en [minderjarige] , is enkel gerechtvaardigd indien dit noodzakelijk is om een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen of te voorkomen. Dit is onder meer tot uitdrukking gebracht in voormeld artikel 1:262 lid 1 BW. Hieruit volgt dat de GI als uitvoerder van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toezicht houdt op [minderjarige] en ervoor zorgt dat de ouder(s) met gezag, of in dit geval de tante die de voogdij over [minderjarige] uitoefent, hulp en steun wordt geboden met als doel het wegnemen van ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien dienen de inspanningen van de GI erop te zijn gericht dat de tante als voogdes, zoveel als mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] blijft dragen. Het is dus niet de bedoeling dat, nu er sprake is van ondertoezichtstelling, de GI zich bemoeit met alle gezagsbeslissingen die [minderjarige] aangaan. Ook al is het naar Nederlandse maatstaven niet ongewoon dat een kind van vijftien jaren oud naast zijn school een aantal uren per week werkt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat een kind van die leeftijd die geen baantje heeft, zoals [minderjarige] , om die reden ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Nu niet is gebleken dat het openen van een bankrekening voor [minderjarige] is gericht op het wegnemen dan wel het voorkomen van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat de GI haar taakomschrijving zoals genoemd in voormeld artikel te buiten gaat door tegen de wens van de tante in, in te zetten op het openen van een bankrekening.
5.5.
De volgende vraag die de kinderrechter dient te beantwoorden, is of een bijzondere curator kan worden benoemd met als doel het openen van een bankrekening voor [minderjarige] . Uit artikel 1:250 BW volgt, voor zover hier van belang, dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator mag overgaan indien dit in het belang van het kind noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd. Daarmee is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat slechts bij wezenlijke problemen een bijzondere curator kan worden benoemd. Beoogd wordt te voorkomen dat een derde zich te snel bemoeit met de wijze waarop de wettelijke vertegenwoordiger, tante, het gezag uitoefent. Hoewel het in bepaalde gevallen gerechtvaardigd kan zijn om een bijzondere curator te benoemen met het oog op het openen van een bankrekening voor een kind, bijvoorbeeld wanneer een kind recht heeft op gelden uit een erfenis, is de kinderrechter in dit geval van oordeel dat het probleem dat [minderjarige] niet kan werken omdat hij geen bankrekening heeft, van onvoldoende gewicht is om het benoemen van een bijzondere curator te rechtvaardigen.
5.6.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om op verzoek van de GI dan wel ambtshalve een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen. Het daartoe strekkende verzoek van de GI zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 door mr. Van Triest, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.