ECLI:NL:RBZWB:2025:2368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/423617 / FA RK 24-2800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en verzoeken om verhuisverbod en terugverhuisgebod in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De moeder, die eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, is met de minderjarigen naar Spanje verhuisd. De vader verzoekt de rechtbank om de moeder te gebieden samen met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland en om een verhuisverbod op te leggen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen, aangezien de moeder het gezag uitoefende en de verhuizing niet in strijd was met het gezagsrecht. De rechtbank stelt vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op de peildatum in Nederland was, waardoor de rechtbank internationaal bevoegd is om van de verzoeken van de vader kennis te nemen. De rechtbank wijst de verzoeken van de vader af, omdat er geen aanleiding is om de moeder te verplichten tot terugverhuizing, gezien de omstandigheden van de zaak en het gebrek aan omgang tussen de vader en de minderjarigen. De rechtbank houdt de beslissing over andere verzoeken aan in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423617 / FA RK 24-2800
Datum uitspraak: 18 april 2025
Nadere beschikking over verhuisverbod en terugverhuisgebod, alsmede benoeming bijzondere curator op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
vertegenwoordigd door:
mr. [de bijzondere curator], advocaat te [plaats] , in haar hoedanigheid als bijzondere curator van [minderjarige 1] , hierna te noemen: de bijzondere curator,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2021 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres in Spanje,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven nadere beschikking van de rechtbank van 20 december 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het F9-formulier van 23 december 2024 van mr. Metin;
  • het op 20 januari 2025 ontvangen e-mailbericht van het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant (hierna te noemen: het loket), met als bijlage de eindrapportage behorende bij het traject uniform hulpaanbod (UHA);
  • de brief van 6 februari 2025 van de Raad;
  • het op 20 februari 2025 namens de man ingediende aanvullend verzoekschrift, met bijlagen;
  • de brief van 28 februari 2025 van mr. Boelhouwer, met bijlagen;
  • het op 7 maart 2025 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 10 maart 2025 van mr. Boelhouwer, met bijlagen.
1.2.
Op 7 maart 2025 heeft de rechtbank van mr. Boelhouwer een USB-stick ontvangen met daarop een aantal geluidsfragmenten. De rechtbank heeft deze USB-stick geweigerd en om die reden aan mr. Boelhouwer teruggegeven, omdat de rechtbank de fragmenten die daarop staan niet kan openen.
1.3.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 20 december 2024. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de man voorlopig eenmaal per zes weken via de advocaten schriftelijk (bijvoorbeeld via e-mail) dient te informeren over de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Daarnaast zijn partijen verwezen naar het loket voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Daarbij is de Raad voorwaardelijk verzocht (in geval van een niet-geslaagd UHA-traject) om een onderzoek in te stellen naar de in deze zaak voorliggende verzoeken ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] . De rechtbank heeft daarnaast aan de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen (per direct, althans zonder het UHA-traject af te wachten) naar de in deze zaak voorliggende verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] . In afwachting van het verloop en het resultaat van voormeld UHA-traject en voormelde onderzoek(en) van de Raad, heeft de rechtbank de (definitieve) beslissing in deze zaak pro forma aangehouden.
1.4.
In voormeld F9-formulier van 23 december 2024 heeft mr. Metin, namens de man, aangegeven dat de vrouw inmiddels met de minderjarigen naar vermoedelijk Spanje is vertrokken. Daarbij heeft mr. Metin een aantal aanvullende verzoeken geformuleerd.
1.5.
In voormelde op 20 januari 2025 ingekomen UHA-eindrapportage heeft het loket het UHA-zorgtraject van partijen negatief afgesloten. Als toelichting hierbij heeft het loket, samengevat, aangegeven dat het UHA-traject niet kan worden ingezet nu de vrouw en de minderjarigen kennelijk in het buitenland verblijven.
1.6.
Gelet op voormelde berichten heeft de rechtbank partijen opgeroepen voor de (nadere) mondelinge behandeling van de verzoeken op 12 maart 2025. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Metin;
  • de vrouw (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams), bijgestaan door mr. Boelhouwer die wel fysiek in de zittingszaal aanwezig was;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De (aanvullende) verzoeken

2.1.
Aan de orde zijn nog de inleidende (gewijzigde) verzoeken van de man, uitvoerbaar bij voorraad:
  • aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemmingen van de vrouw en van [minderjarige 1] , om [minderjarige 1] te erkennen met dien verstande dat [minderjarige 1] haar huidige geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de vrouw] ” zal behouden;
  • de man te belasten met het ouderlijk gezag (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );
  • de zorg- en opvoedingstaken te bepalen zoals is uiteengezet in het verzoekschrift (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );
  • een (definitieve) informatieregeling te bepalen zoals is uiteengezet in het verzoekschrift (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ),
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
2.2.
Aan de orde is daarnaast nog het zelfstandige verzoek van de vrouw om de omgang tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te ontzeggen, althans voorlopig op te schorten.
2.3.
Op 20 februari 2025 is namens de man aanvullend verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vrouw te gelasten om samen met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland, binnen een straal van 20 km van Udenhout;
  • de vrouw te verbieden om met de minderjarigen naar Spanje of een ander land te verhuizen;
  • een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag met een maximum van € 100.000,=;
  • de man te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de ten uitvoerlegging van deze beschikking te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft om aan het verhuisverbod c.q. terugverhuisgebod te voldoen;
  • hem thans toestemming te verlenen (naar de rechtbank begrijpt: ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw én [minderjarige 1] ) om [minderjarige 1] te erkennen;
  • hem thans te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen,
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
2.4.
Op 7 maart 2025 is voorts namens de vrouw aanvullend verzocht, bij wijze van zelfstandig verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, om mr. [de bijzondere curator] te benoemen als bijzondere curator over de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.De standpunten

Het standpunt van de man
3.1.
Namens en door de man is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Kort na afloop van de vorige mondelinge behandeling op [geboortedag 3] 2024 is de man ervan op de hoogte geraakt dat de vrouw samen met de minderjarigen naar Spanje is verhuisd. Doordat de vrouw tijdens de vorige mondelinge behandeling niets heeft gezegd over de aanstaande verhuizing, heeft zij ten eerste de rechtbank onjuist geïnformeerd en op het verkeerde been gezet. Bovendien doorkruist zij daarmee de bij voormelde beschikking van 20 november 2024 ingezette lijn. De hulpverlening kan nu niet starten, waardoor het UHA-traject negatief is afgesloten. Als gevolg hiervan kan er ook niet worden ingezet op (het herstellen van) de omgang tussen de man en de minderjarigen. De man betwist de noodzaak van de verhuizing en is van mening dat de verhuizing niet goed is voorbereid en doordacht. De man betwist bovendien de door en namens de vrouw gestelde zorgen met betrekking tot intieme terreur. Hoewel de man door de rechtbank is veroordeeld vanwege stalking en huisvredebreuk, heeft hij daartegen hoger beroep ingesteld. Die zaak in hoger beroep loopt nog. Als de man contact opneemt met de vrouw (al dan niet via nummer van [minderjarige 1] ), dan heeft hij daar geen vervelende bedoelingen mee. Overigens wordt de man wel eens door de partner van de vrouw opgebeld met vervelende berichten.
3.2.
De man heeft geen gezag over de minderjarigen. Nu de vrouw, door samen met de minderjarigen naar Spanje te verhuizen, alle mogelijkheden tot (herstel van de) omgang tussen de man en de minderjarigen heeft weggenomen, is de man van mening dat er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen naar Spanje en dat er een grond bestaat om de vrouw te gebieden om samen met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland, en vervolgens te verbieden om naar Spanje of een ander land te verhuizen. De man beroept zich in dat verband op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513). Op grond daarvan is de rechter gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen om alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen een kind en de andere ouder. Een terugverhuisgebod kan dan een passende maatregel zijn. De man verzoekt om de beslissing over de aanvullende verzoeken tot terugverhuisgebod en verhuisverbod niet aan te houden in afwachting van het onderzoek en advies van de Raad, omdat voorkomen moet worden dat de minderjarigen zich wortelen in Spanje en zij daar een leven opbouwen, met als gevolg dat voormelde verzoeken niet (meer) toewijsbaar zijn.
3.3.
Nu de vrouw onrechtmatig samen met de minderjarigen is verhuisd, is de man van mening dat deze rechtbank internationaal bevoegd is om op voormelde aanvullende verzoeken te beslissen. De man verzoekt om het belang van de minderjarigen in brede zin hierbij te betrekken. De man stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank voormelde bevoegdheid dient te bepalen met inachtneming van de situatie ten tijde van de indiening van de inleidende verzoeken in deze zaak (11 juni 2024), dan wel (subsidiair) ten tijde van de indiening van voormeld F9-formulier van 23 december 2024 (waarin voormelde aanvullende verzoeken zijn aangekondigd), dan wel (meer subsidiair) de datum waarop voormeld aanvullend verzoekschrift is ingediend (20 februari 2025).
3.4.
Over het aanvullende zelfstandige verzoek van de vrouw, heeft de man aangegeven bezwaar te hebben tegen benoeming van mr. [de bijzondere curator] als bijzondere curator van de minderjarigen op grond van artikel 1:250 BW, omdat zij kantoor houdt in [plaats] en zij de familie van de vrouw kent.
Het standpunt van de vrouw
3.5.
Door en namens de vrouw is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De vrouw stelt dat zij en de minderjarigen voortdurend worden lastiggevallen door de man. De vrouw heeft een afschrift van de appberichten van de man overgelegd, waaruit blijkt dat hij eindeloos vervelende berichten blijft sturen. Ook blijft hij contact opnemen met [minderjarige 1] . Het gaat de man echter niet om de kinderen. Hij vraagt namelijk voornamelijk enkel naar de vrouw. Daarbij gaat het hem om het hebben en behouden van controle over de vrouw en de minderjarigen. In Nederland zijn de vrouw en de minderjarigen voortdurend op hun hoede en zijn zij bang om de man tegen te komen. Daarom zijn zij verhuisd naar Spanje. Zij zijn niet plotseling verhuisd. In mei 2024 kwam de mogelijkheid om naar Spanje te verhuizen voor het eerst op hun pad. De huidige partner van de vrouw heeft daar gewoond en gewerkt, en kreeg daar opnieuw werk aangeboden. De vrouw heeft vervolgens ook werk aangeboden gekregen in Spanje. Zij heeft de verhuisplannen met de minderjarigen besproken en hen goed daarop voorbereid. In de maanden voorafgaand aan de verhuizing kregen de minderjarigen in Nederland al Spaanse les. De vrouw heeft een huurwoning in Spanje en werkt, met een jaarcontract, voltijds bij de klantenservice van verschillende bedrijven. Ook heeft zij een Spaanse zorgverzekering afgesloten en een bankrekening geopend. De minderjarigen gaan naar een Spaanse school en krijgen bijles in de Nederlandse taal. Overigens wordt in de regio waar de vrouw en de minderjarigen wonen veel Nederlands gesproken. Tijdens de vorige mondelinge behandeling heeft de vrouw niets gezegd over de voorgenomen verhuizing, omdat die verhuizing op dat moment nog onvoldoende concreet was. Kort na afloop van voormelde mondelinge behandeling was de woning geregeld, waarna de vrouw en de minderjarigen naar Spanje konden vertrekken. De vrouw en de minderjarigen leven in Spanje niet meer in angst en zijn inmiddels wat tot rust gekomen. Maar de vrouw realiseert zich dat de man de biologische vader is en blijft van de minderjarigen en dat er, indien mogelijk, op termijn moet worden ingezet op contactherstel tussen de man en de minderjarigen. De vrouw stelt verder dat zij aan de toegang van de gemeente Tilburg heeft aangegeven dat zij vanuit Spanje nog steeds openstaat voor de noodzakelijk geachte hulpverlening. Ook kan de Raad een onderzoek verrichten.
3.6.
Nu de minderjarigen in Spanje wonen met de bedoeling om daar te blijven wonen, zij geen (t)huis meer hebben in Nederland en zij in Spanje naar school gaan, stelt de vrouw zich op het standpunt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen inmiddels in Spanje is gelegen. Om die reden heeft deze rechtbank geen internationale bevoegdheid om van de aanvullende verzoeken van de man kennis te nemen en daarop te beslissen. Bij het bepalen van haar bevoegdheid dient de rechtbank, naar de mening van de vrouw, uit te gaan van de datum van het aanvullende verzoekschrift van de man (op 20 februari 2025). Nu de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen is belast, kan en mag zij zelfstandig bepalen op welke plek de minderjarigen wonen. Zij betwist dan ook dat er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen. Voor zover de rechtbank zich wel internationaal bevoegd acht om op voormelde aanvullende verzoeken van de man te beslissen, is de vrouw, gezien het voorgaande, van mening dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen.
3.7.
Als aan de vrouw het gebod wordt opgelegd om samen met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland, dan zal zij daar gehoor aan geven. Een dwangsom is daarom niet nodig. De vrouw weet alleen niet hoe, omdat zij in Nederland niets meer heeft.
3.8.
De vrouw verzoekt ten slotte, bij wijze van aanvullend zelfstandig verzoek, om voor de minderjarigen (in ieder geval voor [minderjarige 1] ) een bijzondere curator te benoemen, om de meningen naar voren te brengen over een terugverhuizing naar Nederland.
Het standpunt van de bijzondere curator
3.9.
De bijzondere curator heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De bijzondere curator heeft kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [minderjarige 1] gesproken. [minderjarige 1] heeft, aldus de bijzondere curator, aangegeven dat het goed met haar gaat. Zij hoeft niet meer bang te zijn om naar buiten te gaan. Hierdoor is zij inmiddels wat tot rust gekomen. Zij bevestigt dat zij in Spanje naar school gaat en dat zij Spaanse lessen volgt. Echter wordt zij nog steeds benaderd door de man. Zij vreest dat zij haar vriendinnen kwijtraakt, omdat zij ook door de man worden benaderd. [minderjarige 1] heeft tot slot aangegeven dat zij het liefste niet benaderd wil worden door mensen die vragen hoe het met haar gaat, zoals de bijzondere curator of de Raad.
3.10.
De bijzondere curator heeft voorts aangegeven dat zij niet geregistreerd staat als bijzondere curator in zaken over artikel 1:250 BW. Als reactie op de persoonlijke bezwaren van de man tegen een benoeming van de bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW, stelt de bijzondere curator dat het klopt dat zij de familie van de moeder kent, maar dat dit voor haar geen belemmering vormt om als bijzondere curator op te treden. De bijzondere curator acht zichzelf professioneel in staat om de taak naar behoren uit te oefenen.
Het advies van de Raad
3.11.
De Raad heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. Nu het UHA-traject negatief is afgesloten, zal de Raad het onderzoek verrichten zoals overwogen in voormelde beschikking van 20 december 2024. Doordat het onderzoek meerdere kinderen betreft en gezien de hoeveelheid vragen en het feit dat de vrouw en de minderjarigen momenteel in Spanje verblijven, zal dit een complex onderzoek zijn. De Raad verwacht hier zeker zes maanden voor nodig te hebben. Ook is er sprake van een wachtlijst. Het onderzoek in Spanje kan deels uitgevoerd worden door de Spaanse tegenhanger van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad is van mening dat de huidige situatie waarin de minderjarigen in Spanje verblijven, thans het uitgangspunt moet zijn. Van daaruit kan de Raad onderzoek verrichten naar onder meer de (on)mogelijkheden voor (herstel van de) omgang tussen de man en de minderjarigen, zowel in de situatie waarin de minderjarigen in Spanje blijven wonen als in de situatie dat zij terugkeren naar Nederland. De Raad adviseert om de beslissing over de aanvullende verzoeken van de man in afwachting van voormeld onderzoek aan te houden.

4.De (nadere) beoordeling

4.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank allereerst het volgende vast:
  • Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
  • De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn tijdens deze relatie geboren.
  • Op de geboorteakte van [minderjarige 1] staat enkel de vrouw als ouder genoemd.
  • De man heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
  • De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
  • De man, de vrouw, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • De man woont in Nederland. De vrouw en de minderjarigen wonen sinds begin december 2024 in Spanje.
Internationale bevoegdheid
4.2.
Nu de vrouw en de minderjarigen sinds begin december 2024 in Spanje wonen, heeft deze zaak een internationaal aspect. Gelet hierop dient de rechtbank allereerst te beoordelen of zij internationaal bevoegd is om van de aanvullende verzoeken van de man van 20 februari 2025 kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.3.
De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats ofwel in Nederland ofwel in Spanje. Dit brengt mee dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank dient te worden vastgesteld op grond van de Brussel II-
terVerordening (de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking)).
Peildatum
4.4.
Gelet op artikel 7 lid 1 Brussel II-
terzijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Ingevolge artikel 17 sub a Brussel II-
terwordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend.
4.5.
In deze zaak zijn partijen verdeeld over welke datum als peildatum geldt. De man stelt primair dat als peildatum geldt de datum waarop de inleidende verzoeken in deze zaak aanhangig zijn gemaakt (11 juni 2024), dan wel (subsidiair) ten tijde van de indiening van voormeld F9-formulier van 23 december 2024 (waarin voormelde aanvullende verzoeken zijn aangekondigd), dan wel (meer subsidiair) de datum waarop voormeld aanvullend verzoekschrift is ingediend (20 februari 2025). Volgens de vrouw geldt als peildatum de datum waarop voormeld aanvullend verzoekschrift is ingediend (20 februari 2025).
4.6.
De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 8 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1594) - kort samengevat en voor zover hier van belang - overwogen, dat als het terugverhuisgebod (dan wel verhuisverbod) niet een aanvulling of wijziging vormt van het in eerste aanleg gedane verzoek met een soortgelijke strekking, de datum van indiening van het aanvullende verzoek geldt als peildatum voor de beoordeling van waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had en dus van de beoordeling of de rechtbank bevoegd is om het terugverhuisgebod te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat het door de man verzochte terugverhuisgebod dan wel verhuisverbod niet kan worden aangemerkt als een aanvulling of een wijziging van de verzoeken die in het inleidend verzoekschrift zijn opgenomen. De vrouw is immers pas na de indiening van het aanvullend verzoekschrift op 20 februari 2025 in staat gesteld om haar rechten te doen gelden ten aanzien van het geschilpunt van de terugverhuizing van de minderjarigen naar Nederland. Dat de aanvullende verzoeken van de man op een eerder moment zijn aangekondigd in voormeld F9-formulier van 23 december 2024, doet hier niets aan af. Zolang de verzoeken niet op de formeel juiste wijze bij de rechtbank zijn ingediend (met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 278 lid 2 Rv) en dus niet in deze procedure voorliggen, hoeft de vrouw daar immers geen standpunt over in te nemen. Het aanvullende verzoek van de man tot het geven van een terugverhuisgebod en een verhuisverbod, moet dan ook worden gezien als zijnde aanhangig gemaakt op 20 februari 2025, in de zin van artikel 17, aanhef en onder a, Brussel II-
ter.
(On)geoorloofde overbrenging
4.7.
Alvorens de internationale bevoegdheid van de rechtbank vast te kunnen stellen, moet vervolgens de vraag worden beantwoord of er sprake is geweest van een ongeoorloofde overbrenging naar of niet-terugkeer van de minderjarigen in Spanje. Uit artikel 2, lid 11, Brussel II-
tervolgt dat er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer van een kind, als dit gebeurt in strijd met het gezagsrecht en dit gezag op het moment van overbrenging of niet-terugkeer, alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werd uitgeoefend. Hiervan is volgens de rechtbank geen sprake geweest. Op het moment dat de vrouw met de minderjarigen begin december 2024 naar Spanje is vertrokken, oefende zij alleen het gezag over de minderjarigen uit. De vrouw mocht begin december 2024 dan ook met de minderjarigen vertrekken naar Spanje en er is dus geen sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen. Dit brengt mee dat voor de beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter artikel 7 lid 1 Brussel II-
tervan toepassing is en de rechtbank dus voor de beoordeling van haar internationale bevoegdheid ten aanzien van de aanvullende verzoeken van de man tot het geven van een terugverhuisgebod en een verhuisverbod, moet onderzoeken waar de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hadden op de peildatum 20 februari 2025.
Gewone verblijfplaats
4.8.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) (
A2 april 2009, ECLI:EU:C:2009:225 en
Mecredi t. Chaffe22 december 2010, ECLI:EU:2010:829) moet het begrip gewone verblijfplaats aldus worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf waaronder het naar school gaan, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
4.9.
De vrouw stelt in dat verband dat het voornemen om samen met de minderjarigen naar Spanje te verhuizen al in mei 2024 is ontstaan. Voordat zij begin december 2024 naar Spanje zijn vertrokken en zij zijn uitgeschreven bij de gemeente in de Basisregistratie personen (de Brp), hebben de minderjarigen een aantal maanden Spaanse lessen gevolgd. In Spanje heeft de vrouw een huurwoning en werk. Zij heeft ook een Spaanse zorgverzekering afgesloten en een bankrekening geopend. De minderjarigen gaan in Spanje naar school. Het verblijf van de vrouw en de minderjarigen in Spanje, is naar het oordeel van de rechtbank echter nog relatief kortdurend. Op 20 februari 2025 verbleven de minderjarigen immers pas ruim twee maanden in Spanje. Niet gesteld noch gebleken is dat de minderjarigen al Spaans spreken, en zij wonen in Spanje in een Nederlandstalige omgeving. Bovendien is de reden dat de vrouw en de minderjarigen zijn verhuisd, dat zij vluchten voor de man. De integratie van de minderjarigen in Spanje is daarom, naar het oordeel van de rechtbank, op 20 februari 2025 nog niet dusdanig permanent, dat geconcludeerd kan worden dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op die datum in Spanje is gelegen. Daar tegenover staat dat de minderjarigen tot begin december 2024 altijd in Nederland hebben gewoond en naar school zijn gegaan, dat zij de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij de Nederlandse taal spreken. Met het oog op voormelde feitelijke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op de peildatum 20 februari 2025 in Nederland was gelegen.
4.10.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op 20 februari 2025 in Nederland was gelegen, is de rechtbank internationaal bevoegd om kennis te nemen van de aanvullende verzoek van de man, op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-
terVerordening.
Toepasselijk recht
4.11.
Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op de aanvullende verzoeken van de man.
Verhuisverbod en terugverhuisgebod
4.12.
De rechtbank overweegt dat de vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen. Dit betekent dat zij in beginsel zelfstandig bevoegd is tot het regelen van (gezags)zaken en het nemen van (gezags)beslissingen over de minderjarigen. Hieronder valt onder meer het bepalen van de woonplaats van de minderjarigen.
4.13.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021(ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt echter dat bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (volgens 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om met het kind te verhuizen, dan wel een bevel aan deze ouder om met het kind terug te verhuizen, kan in dat geval een passende maatregel zijn.
4.14.
Gelet op het voorgaande moet worden beoordeeld of de vrouw voldoet aan haar
uit laatstgenoemde artikelen voortvloeiende verplichting om de omgang tussen de man en de minderjarigen te bevorderen en zo nee, of een bevel om met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.15.
Vast staat dat de man en de minderjarigen sinds medio maart 2024 geen contact meer met elkaar hebben gehad. In verband met het gedrag van de man, is de man bovendien eind vorig jaar strafrechtelijk veroordeeld waarbij een contact- en locatieverbod aan hem is opgelegd. Bij voormelde beschikking van de rechtbank van 20 december 2024, is de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar (onder andere) de (on)mogelijkheden voor (herstel van de) omgang tussen de man en de minderjarigen. De verhuizing van de vrouw samen met de minderjarigen naar Spanje heeft in voormelde omgangssituatie tussen de man en de minderjarigen niets veranderd. Er was en is nog steeds geen sprake van omgang tussen de man en de minderjarigen. Bovendien heeft de Raad aangegeven dat voormeld onderzoek nog steeds kan worden verricht, zowel met betrekking tot de situatie dat de minderjarigen in Spanje blijven wonen als in de situatie dat zij terugkeren naar Nederland (met assistentie van de Spaanse autoriteiten).
4.16.
Gelet hierop ziet de rechtbank, ondanks dat er momenteel geen sprake is van omgang tussen de man en de minderjarigen, geen aanleiding om de vrouw te gebieden om samen met de minderjarigen terug te verhuizen naar Nederland dan wel haar te verbieden om naar Spanje of een ander land te verhuizen, al dan niet op straffe van een dwangsom en/of machtiging voor bijstand van de sterke arm van justitie en politie. De rechtbank zal voormelde aanvullende verzoeken van de man daarom afwijzen.
Benoemen bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW
4.17.
Artikel 10:3 BW bepaalt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter, het Nederlandse recht van toepassing is. De benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW is een procesrechtelijke handeling. Hierop is dus het Nederlandse recht van toepassing.
4.18.
Artikel 1:250 BW bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.19.
Nu de aanvullende verzoeken van de man tot terugverhuisgebod en verhuisverbod worden afgewezen en de Raad een onderzoek zal verrichten, ziet de rechtbank geen aanleiding om tevens een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarigen op grond van artikel 1:250 BW. De rechtbank ziet bovendien praktische bezwaren nu de minderjarigen (in ieder geval in de komende periode) in Spanje zullen blijven wonen. De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de vrouw om een bijzondere curator voor de minderjarigen daarom afwijzen.
4.20.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede, dat zij de door en namens de man geuite bezwaren tegen de persoon van de bijzondere curator niet volgt. In de enkele omstandigheid dat de bijzondere curator in [plaats] kantoor houdt en zij de familie van de vrouw (om die reden) zou kennen, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de professionele capaciteiten en onpartijdigheid van de bijzondere curator om tevens als bijzondere curator van de minderjarigen op grond van artikel 1:250 BW op te treden. Nadat de bijzondere curator op grond van artikel 1:212 BW is benoemd, heeft de man overigens geen bezwaren daartegen geuit en tegen de beschikking waarbij de bijzondere curator is benoemd, heeft hij geen hoger beroep ingesteld.
Aanhouding overige verzoeken
4.21.
Bij voormelde beschikking van 20 december 2024, heeft de rechtbank voormelde inleidende verzoeken van partijen over vervangende toestemming erkenning, wijziging gezag en vaststelling (definitieve) omgangs- en informatieregeling gemotiveerd pro forma aangehouden tot dinsdag 30 september 2025 in afwachting van het verloop en het resultaat van het UHA-traject.
4.22.
Nu niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot voormelde beslissing in positieve zin zijn veranderd, waardoor de contra-indicaties tegen het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 1] door de man en het belasten van partijen met het gezamenlijk ouderlijk gezag nog steeds aanwezig zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om de man thans vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 1] te verlenen en hem mede met het ouderlijk gezag over de minderjarigen te belasten. Zo lang die feiten en omstandigheden niet positief zijn veranderd, acht de rechtbank een toewijzing van die verzoeken niet in het belang, onverantwoord en mogelijk zelfs schadelijk voor de minderjarigen. De rechtbank zal de daartoe strekkende aanvullende verzoeken van de man daarom afwijzen.
4.23.
Nu het UHA-traject inmiddels negatief is afgesloten en de Raad, naar aanleiding daarvan, een onderzoek zal verrichten naar de (resterende) verzoeken in deze zaak, zal de rechtbank de beslissing op voormelde resterende verzoeken (waaronder dus de eerder ingediende inleidende verzoeken van de man tot vervangende toestemming erkenning en ter verkrijging van gezamenlijk ouderlijk gezag) gelet op de verwachte duur van het raadsonderzoek (te weten zes maanden) en het bestaan van een wachtlijst, pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden, tot hierna te noemen datum, in afwachting van voormeld rapport en advies van de Raad.
4.24.
De rechtbank gaat ervan uit dat de Raad tijdens het onderzoek dat zal worden verricht, aandacht zal hebben voor de door en namens de vrouw gestelde zorgen over de man met betrekking tot intieme terreur.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
houdt de beslissing over de resterende verzoeken over vervangende toestemming erkenning, wijziging ouderlijk gezag, vaststelling (definitieve) omgangs- en informatieregeling, aan tot
dinsdag 13 januari 2026 PRO FORMA, in afwachting van het rapport en advies van de Raad (conform de opdracht daartoe in de beschikking van 20 december 2024), zoals hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.21 en 4.22 is overwogen;
5.2.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing over voormelde verzoeken voor;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.