ECLI:NL:RBZWB:2025:2372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/434391 / JE RK 25-719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spoedbeslissing over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing vanwege zorgen over mishandeling in opvoedsituatie bij de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2025 een spoedbeslissing genomen over de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, bij de oma vaderszijde, te verlenen. Dit verzoek is gedaan vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij zijn vader, die volgens de meldingen van [minderjarige] mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Veilig Thuis heeft vastgesteld dat [minderjarige] blauwe plekken heeft en er is een dreiging dat hij met zijn vader naar Turkije zou gaan, wat hij niet wil. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken toegewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is. De verdere behandeling van de zaak zal plaatsvinden in een mondelinge behandeling op een later moment.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434391 / JE RK 25-719
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • het op 17 april 2025 mondeling gedane verzoek van de Raad;
  • het verzoekschrift van 18 april 2025, houdende een schriftelijke bevestiging van het eerder gedane mondelinge verzoek, met bijlagen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn vader en heeft eenmaal per twee weken op zaterdag gedurende vier uren contact met zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur (hierna te noemen: de GI), voor de duur van drie maanden.
3.2.
De Raad verzoekt daarnaast om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (in dit geval bij mevrouw [naam], oftewel de oma vaderszijde) te verlenen voor de duur van drie maanden.
3.3.
De Raad verzoekt voorts om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De Raad heeft mondeling verzocht om onmiddellijk te beslissen op voormelde verzoeken, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van de belanghebbenden.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 800, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking over een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige aanstonds worden afgegeven, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, indien de mondelinge behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige.
4.2.
Uit artikel 1:257, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
4.3.
Uit de mondelinge onderbouwing van het verzoek en de overgelegde stukken blijkt, samengevat, dat er zorgen zijn over de fysieke en sociaal-emotionele veiligheid van [minderjarige] bij zijn vader. [minderjarige] heeft namelijk meermaals op school verteld dat hij mishandeld wordt door zijn vader. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij bang is voor zijn vader en dat hij niet wil terugkeren naar zijn vader. Veilig Thuis heeft vastgesteld dat [minderjarige] blauwe plekken op zijn benen heeft. Volgende week dinsdag staat bovendien gepland dat [minderjarige] samen met zijn vader naar Turkije gaat, maar dit wil [minderjarige] pertinent niet. De Raad en Veilig Thuis zijn, gelet op het voorgaande, van mening dat [minderjarige] niet langer bij zijn vader kan verblijven. Ondanks dat er in het verleden is ingezet op een intensief MST-traject en dit traject in december 2024 is afgerond, zijn de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader in de afgelopen periode dus toegenomen.
4.4.
Een plaatsing van [minderjarige] bij zijn moeder is, naar de mening van de Raad, niet mogelijk, omdat er in het verleden eveneens sprake is geweest van huiselijk geweld vanuit de moeder naar [minderjarige] en de moeder niet heeft meegewerkt aan het MST-traject. [minderjarige] heeft, aldus de Raad, in eerste instantie zelf aangegeven dat hij wel bij zijn oma (vaderszijde) wil verblijven, hoewel hij op een later moment heeft aangegeven dit toch niet te willen. De moeder kan volgens de Raad niet instemmen met een plaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde, omdat zij bang is dat de vader [minderjarige] dan zal opzoeken. De moeder wil daarom dat [minderjarige] op een neutrale plaats wordt geplaatst. Volgens de Raad stemt Veilig Thuis ook niet in met een plaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde, omdat zij onvoldoende het vertrouwen hebben dat de vader en de oma zich aan de afspraken zullen blijven houden, zoals dat er geen contact mag en zal zijn tussen de vader en [minderjarige]. Gelet op het voorgaande is de Raad, na intern overleg, van mening dat het toch het meest in het belang van [minderjarige] moet worden geacht om hem (vooralsnog) bij de oma vaderszijde te plaatsen. Dit omdat de oma vaderszijde voor [minderjarige] een vertrouwd gezicht is, [minderjarige] vaker bij haar logeert en hij dringend ergens moet verblijven. Gezien zijn kindeigen problematiek, vindt de Raad het bovendien van belang dat hij op een vertrouwde plek verblijft.
4.5.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een situatie waarin de mondelinge behandeling van de verzoeken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]. Gelet daarop wordt zonder de belanghebbenden te horen op de verzoeken beslist.
4.6.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld zoals neergelegd in artikel 1:255 BW. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom op grond van artikel 1:257 BW voorlopig onder toezicht gesteld worden van de GI, vooralsnog voor een termijn van twee weken, met ingang van 17 april 2025 tot 1 mei 2025. De verzoeken zullen voor het overige worden aangehouden tot de hierna te noemen dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
4.7.
Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [minderjarige] met spoed uit huis wordt geplaatst (op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW), nu dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de oma vaderszijde (mevrouw [naam]) zal eveneens worden verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 17 april 2025 tot 1 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot de hierna te noemen mondelinge behandeling.
4.8.
De kinderrechter zal de beslissing tot uithuisplaatsing van [minderjarige], gelet op de aard van die maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst. Het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling zal worden afgewezen, omdat op grond van artikel 807 Rv tegen de beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die maatregel is dan ook niet nodig.
4.9.
Bij het opstellen van deze beschikking is gebleken dat het niet mogelijk is om direct een advocaat aan de vader toe te voegen. Daarom zal tijdig voorafgaand aan de volgende mondelinge behandeling alsnog een advocaat worden toegevoegd aan de vader als zijnde de hoofdverzorger van [minderjarige].
4.10.
Verdere beslissingen op de beide resterende verzoeken zal de kinderrechter pas nemen nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 17 april 2025 tot 1 mei 2025;
5.2.
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, in dit geval bij mevrouw [naam] (de oma vaderszijde) van 17 april 2025 tot 1 mei 2025;
5.3.
houdt het resterende deel van de verzoeken aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie [woonplaats], in de persoon van mr. Van Triest, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW;
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de vader, zijn advocaat, de moeder, de Raad en de GI;
5.5.
bepaalt dat [minderjarige] in de gelegenheid wordt gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een gesprek met de kinderrechter dat op een ander moment zal plaatsvinden;
5.6.
wijst af het verzoek voor zover het ziet op het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige];
5.7.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 17 april 2025 door mr. Bogaert als kinderrechter. Op 18 april 2025 is die beslissing, vanwege de afwezigheid van mr. Bogaert, schriftelijk vastgesteld en ondertekend door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.