ECLI:NL:RBZWB:2025:2381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
25/1092 WIA VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor vervoersvoorziening op basis van WIA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een rolstoelafhankelijke verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin zijn aanvraag voor een vervoersvoorziening werd afgewezen. De verzoeker, die werkzaam is als ambulant opleidingsmentor, had een nieuwe elektrische rolstoel aangeschaft, maar kon deze niet gebruiken in zijn huidige rolstoelbus. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat andere rolstoelen dan de Bi-Go geschikt waren voor de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was voor de verzoeker, aangezien het gebruik van zijn oude rolstoel gezondheidsrisico's met zich meebracht. De voorzieningenrechter heeft daarom het UWV opgedragen de kosten van huur van een geschikte rolstoelbus te vergoeden, zodat de verzoeker naar zijn werk kan reizen. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1092 WIA VV

uitspraak van 22 april 2025 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

1.1
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 januari 2025 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering aan hem een vervoersvoorziening toe te kennen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 april 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1
Verzoeker is rolstoelafhankelijk. Hij verricht werkzaamheden als ambulant opleidingsmentor voor de [stichting] 20 uur per week en ontvangt daarnaast een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verzoeker heeft een aangepaste Volkswagen Transporter. Hiervoor is aan hem door het UWV eerder, in 2020, een vervoervoorziening (een bus uit de categorie 4A) verstrekt. Daarnaast is aan verzoeker in 2019 door het UWV een handbewogen rolstoel met loopwheels toegekend.
2.2
Op 13 november 2023 heeft verzoeker bij het UWV een voorziening aangevraagd voor een nieuwe elektrische rolstoel, een Bi-Go balansrolstoel. Met het besluit van 9 april 2024 heeft het UWV die aanvraag afgewezen omdat de gemeente voor deze voorziening als voorliggende instantie verantwoordelijk is. De gemeente heeft aan verzoeker in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) een persoonsgebonden budget toegekend. Verzoeker heeft daarvan een Bi-Go rolstoel aangeschaft.
2.3
Op 16 oktober 2024 heeft verzoeker bij het UWV een aanvraag ingediend voor vergoeding van de meerkosten van een auto/bus categorie 4B voor vervoer naar het werk.
Met het bestreden besluit van 31 januari 2025 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Toetsingskader
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
4.1
Bij de beoordeling van de spoedeisendheid is van belang of van verzoeker gevergd kan worden dat hij de beslissing op bezwaar afwacht.
4.2
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft. Hij heeft een dringend vervoersprobleem. Hij kan namelijk geen gebruik meer maken van zijn oude handbewogen rolstoel, omdat dit zijn gezondheid schaadt. Ook kan hij nog geen gebruik maken van de nieuwe Bi-Go balansrolstoel, omdat die niet in de Transporter past en hij zich daardoor niet naar het werk kan verplaatsen.
4.3
Het UWV betwist dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. Dat verzoeker het lastiger vindt om met de nieuwe rolstoel met de Transporter te reizen, maakt volgens het UWV niet dat er een spoedeisend belang is. Ter zitting heeft het UWV bovendien gesteld dat het gebruik van de oude rolstoel nog mogelijk is en dat eiser zich daarmee nog verplaatst.
4.4
Op zitting is gebleken dat er nog geen zicht is op een besluit op bezwaar. Het UWV heeft aangegeven dat er nog geen hoorzitting gepland is en dat verzoeker waarschijnlijk nog zal worden gezien door een verzekeringsarts. Dat betekent dat er niet op korte termijn een besluit op bezwaar te verwachten is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van verzoeker niet kan worden gevergd dat besluit af te wachten. Niet in geschil is dat het gebruik van de handbewogen rolstoel leidt tot gezondheidsschade. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij met de nieuwe elektrische rolstoel niet in de auto kan komen. Verzoeker kan zich dus niet (op medisch verantwoorde wijze) vervoeren per auto, terwijl dit wel nodig is in zijn werk. Verzoeker heeft dan ook een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter zal dat verzoek verder inhoudelijk beoordelen.
Afwijzing vervoersvoorziening
5. De vraag die de voorzieningenrechter (voorlopig) moet beantwoorden is of het besluit van het UWV waarbij de door verzoeker gevraagde vervoersvoorziening – de meerkosten van aanschaf van een grotere rolstoelbus categorie 4B – is afgewezen in bezwaar stand zal houden. Als die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen.
Wet- en regelgeving
6.1
Op grond van artikel 35 van de WIA kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht, een vervoersvoorziening toekennen.
Op grond van het Protocol Voorzieningen UWV 2024 kan het UWV, als een cliënt wegens ziekte of gebrek is aangewezen op een bijzonder type auto, zoals een rolstoelbus, de meerkosten vergoeden van de aanschaf en het gebruik van deze auto.
6.2
De voor de beoordeling van deze voorziening verder belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt verweerder
7.1
Het UWV heeft de door verzoeker gevraagde vervoersvoorziening afgewezen omdat uit onderzoeken en gesprekken niet gebleken is dat er een medische noodzaak is voor een grotere bus; de behoefte aan een grotere bus komt niet primair voort uit toegenomen beperkingen maar uit de keuze voor de Bi-Go. Verzoeker had volgens het UWV met het pgb van de gemeente ook een andere elektrische rolstoel dan de Bi-Go kunnen aanschaffen waarmee hij de huidige Transporter had kunnen blijven gebruiken. Dat zou dan de meest adequate en goedkope oplossing zijn.
7.2
Het UWV heeft dit standpunt gebaseerd op de conclusies van arbeidsdeskundige [deskundige] in de rapportages van 5 april 2024 en van 28 januari 2025. [deskundige] heeft in de rapportage van 5 april 2024 alternatieven voor de Bi-Go benoemd. In het rapport van 28 januari 2025 worden mogelijke oplossingen voor het gebruik van de Bi-Go in combinatie met de Transporter benoemd, zoals uitsparing in de dakstijl van de bus, verlaging van de hoogte van de rolstoel of advies over rijvaardigheid met de rolstoel in combinatie met de bus. Bij deze oplossingen zal niet voorkomen kunnen worden dat bij het inrijden van de bus kortstondig voorovergebogen moet worden en het hoofd licht ingetrokken moet worden.
Standpunt van verzoeker
8.1
Verzoeker stelt dat er wel degelijk een medische noodzaak is voor een grotere rolstoelbus. Verzoekers medische situatie is sinds het verkrijgen van de Transporter veranderd. In plaats van een handbewogen rolstoel is hij nu aangewezen op een elektrische rolstoel. Verzoeker moet op medische gronden zittend in zijn rolstoel de auto kunnen betreden via de lift aan de achterzijde. Er is met de elektrische rolstoel onvoldoende ruimte om te manoeuvreren en de ruimte in de Transporter is ontoereikend om de transfer naar de bestuurdersstoel te maken. De achterkant van de Transporter is daarvoor te laag. Verzoeker heeft daarom de meerkosten voor een grotere bus uit categorie 4B aangevraagd.
8.2
De keuze voor de huidige rolstoel is ingegeven door toegenomen beperkingen en is medisch noodzakelijk. Met het gebruik van de oude rolstoel namen verzoekers klachten aantoonbaar toe en die situatie is onhoudbaar geworden. Daarnaast is de keuze voor deze specifieke rolstoel ingegeven door verzoekers behandelaren en een adviseur van de gemeente. Verzoeker stelt dat de adviseur onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie en heeft bekeken welke rolstoel vanuit de gemeente verstrekt zou kunnen worden. Deze rolstoel is vergeleken met de rolstoel die verzoekers behandelaren hadden geadviseerd. Omdat de geadviseerde rolstoel duurder was en de mogelijkheden van de Bi-Go beter aansluiten op verzoekers werk- en privésituatie heeft verzoeker gekozen voor een pgb om die rolstoel aan te schaffen. Als was gekozen voor de geadviseerde rolstoel dan was de Transporter overigens ook te klein geweest.
8.3
Tot slot wijst verzoeker erop dat de afwijzing van zijn aanvraag niet alleen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid maar ook met nationale en internationale wetgeving ter bescherming van personen met een beperking, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.
8.4
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker informatie overgelegd van (ergotherapeut [ergotherapeut] namens [revalidatiearts] ) van [revalidatie] van 24 oktober 2018, 4 april 2019, 14 september 2023 en 13 juni 2024 en van [arts] van 13 november 2023. In de informatie van 14 september 2023 van [revalidatie] wordt na onderzoek geconcludeerd dat een Bi-Go balansrolstoel voor verzoeker de best passende voorziening is om uitval te voorkomen en wordt aanschaf van deze rolstoel geadviseerd. [revalidatie] vermeldt daarbij onder meer als voordelen van de balansrolstoel ten opzichte van de elektrische rolstoel: compact en zeer wendbaar en zorgt voor een actieve zithouding, waardoor de spieren worden getraind en dat zorgt weer voor een betere doorbloeding en activering van de spijsvertering. Ook [arts] adviseert een balansrolstoel. In de informatie van [revalidatie] van 13 juni 2024 is verder specifiek ingegaan op de door [deskundige] in de rapportage van 5 april 2024 genoemde alternatieven. Volgens [revalidatie] zijn deze alternatieven niet dan wel minder geschikt in verzoekers situatie.
8.5
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat het UWV een tijdelijke vervoersvoorziening dient te verstrekken in de vorm van een adequate huurauto.
Oordeel van de voorzieningenrechter
9.1
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker inmiddels is aangewezen op een elektrische rolstoel en dat de huidige handbewogen rolstoel medisch gezien niet meer voldoet. Er is sprake van een wijziging in de medische situatie van verzoeker.
9.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft dat andere elektrische rolstoelen dan de Bi-Go voor verzoeker (medisch) geschikt zijn. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft verschillende alternatieven aangedragen, maar daar staat tegenover de argumentatie van de behandelaren van verzoeker dat die alternatieven niet (voldoende) adequaat zijn voor verzoeker. Bovendien ligt de expertise om de medische geschiktheid van het type rolstoel te beoordelen naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer bij een (verzekerings)arts. Daarnaast heeft het UWV niet, dan wel onvoldoende onderzocht of verzoeker met die door de arbeidsdeskundige voorgestelde alternatieven daadwerkelijk gebruik kan maken van de Transporter op de voor hem (medisch gezien) geschikte manier.
9.3
Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter twijfels of het bestreden besluit in bezwaar standhoudt. In samenhang met het zwaarwegende belang van verzoeker bij vervoer naar zijn werk, ziet zij hierin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom toe. Zij treft de voorziening dat het UWV de kosten van huur van een voor verzoeker geschikte rolstoelbus categorie 4B aan verzoeker dient te vergoeden, zodat hij hierin de Bi-Go kan vervoeren om naar het werk te reizen. Deze voorziening vervalt 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het UWV aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het UWV daarnaast in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het UWV aan verzoeker de kosten van de huur van een geschikte rolstoelbus categorie 4B dient te vergoeden;
  • bepaalt dat deze voorziening geldt tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 22 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: juridisch kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 35
1. Het UWV kan aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de persoon die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats.
2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
(…)
Protocol Voorzieningen UWV 2024
3.8.
Vergoeding van de meerkosten van een bijzonder type auto
Als een cliënt wegens ziekte of gebrek is aangewezen op een bijzonder type auto, zoals een rolstoelbus dan kan UWV de meerkosten vergoeden van de aanschaf en het gebruik van deze auto. Dit zijn de kosten die uitgaan boven het kostenniveau van de zogenaamde referentieauto (normbedrag C18-II) met als plafond de kosten die UWV zou zijn kwijt geweest ingeval de verstrekking van een bijzonder type auto in bruikleen. De cliënt komt in principe gemiddeld één keer in de tien (10) jaar in aanmerking voor de vergoeding van de meerkosten van de aanschaf van een bijzonder type auto.
De cliënt komt bij het gebruik van een bijzonder type auto in aanmerking voor de vergoeding van extra te maken kosten. UWV kan vergoedingen verstrekken als bijdrage in de kosten voor
– verzekeringen;
– motorrijtuigenbelasting;
– kilometervergoeding (zie 3.6).
De eigen bijdrage die een cliënt betaalt voor zijn verzekeringskosten en motorrijtuigenbelasting zijn te vinden in de volgende normbedragen:
– eigen bijdrage verzekeringskosten (C18-III) en
– eigen bijdrage motorrijtuigenbelasting (C18-IV).
Het gaat hier om een maandelijkse bijdrage.