ECLI:NL:RBZWB:2025:2383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
25/1379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een Woo-verzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Eiser stelt dat het college niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2023, dat betrekking heeft op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser het college op 30 januari 2025 in gebreke heeft gesteld. Aangezien het college nog geen nieuw besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank oordeelt dat de bestuurlijke dwangsom niet van toepassing is op besluiten op grond van de Woo. De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 453,50 moet betalen. De uitspraak is gedaan door rechter M. Snoeks en is openbaar gemaakt op 22 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar gericht tegen het besluit van 30 mei 2023 betreffende het verzoek van eiser op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft met de brief van 9 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek. Daarnaast stelt eiser dat het college met het besluit van 30 mei 2023 niet juist op zijn Woo-verzoek heeft beslist. De rechtbank heeft met de uitspraak van 12 maart 2024 [2] het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 30 mei 2023 naar het college verwezen ter behandeling als bezwaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser het college op 30 januari 2025 in gebreke heeft gesteld. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. In het verweerschrift van 19 maart 2025 heeft het college aangegeven dat de hoorzitting inmiddels heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025 en dat eiser bij de hoorzitting aanwezig was. Het college verwacht in de loop van de week van 14 april 2025 een advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften. Het college kan vervolgens uiterlijk 29 april 2025 een besluit op het bezwaarschrift nemen.
4.2.
Gelet op de inhoud van het verweerschrift en de datum van deze uitspraak ziet de rechtbank geen reden om een langere termijn dan twee weken op te leggen. Het college moet het besluit dus binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak nemen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen voor het niet tijdig uitvoering geven aan de beslissing van de rechtbank. In artikel 8.2. van de Woo is echter bepaald dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb waarin de bestuurlijke dwangsom is geregeld niet van toepassing is op besluiten op grond van de Woo. Het college is dus geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, uitgesproken op 22 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Zaaknummer: BRE 23/3285.