ECLI:NL:RBZWB:2025:2396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/11652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens ontbrekende machtiging in WOZ-zaak

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [bedrijf] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 29 november 2024, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende niet de juiste machtiging had overgelegd om namens de rechtspersoon op te treden. De gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, had in eerdere correspondentie niet voldaan aan de verzoeken van de rechtbank om recente uittreksels uit het handelsregister en een correcte machtiging. Tijdens de zitting op 11 april 2025 heeft mr. Bartels geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens de belanghebbende op te treden, omdat de vereiste documenten niet tijdig waren ingediend. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Tevens zijn verzoeken om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat mr. Bartels niet gemachtigd was om deze verzoeken in te dienen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 op het verzet van

[bedrijf] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een juiste machtiging. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] , alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting met aanslagnummer [nummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 11 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gesteld gemachtigde van belanghebbende (hierna: mr. Bartels) en namens de heffingsambtenaar [persoon 1] .

Procesverloop

2. Bij brief van 8 januari 2024 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister (niet ouder dan één jaar) te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief van 9 januari 2024 en een machtiging overgelegd die is ondertekend door [persoon 2] en uittreksels van de kamer van koophandel ingediend die ouder zijn dan een jaar.
2.1.
De griffier heeft daarom bij aangetekende brief van 24 januari 2024 expliciet gevraagd om recente uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels bij brief van 25 januari 2024 gereageerd. Bij deze brief zijn weer oude uittreksels uit het handelsregister gevoegd.
2.2.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 29 oktober 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij alsnog een machtiging overgelegd van [persoon 3] en verzocht om te worden gehoord op het verzet. Ter zitting heeft mr. Bartels aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen, maar dat uit de stukken in onderhavige zaak en overige procedures die hij reeds heeft gevoerd namens belanghebbende duidelijk is dat hij bevoegd is om namens belanghebbende te procederen.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Als de ander een rechtspersoon is of een natuurlijk persoon die een onderneming drijft, kan de rechtbank ook verlangen dat – recente – uittreksels uit het handelsregister worden overgelegd.
3.4.
De stelling van mr. Bartels dat de benodigde machtigingen door hem zijn ingediend en dat daar zijn bevoegdheid uit blijkt om te procederen namens belanghebbende volgt de rechtbank niet. Mr. Bartels is gevraagd om machtigingen te overleggen van alle bevoegd bestuurders en uittreksel uit het handelsregister die niet ouder zijn dan een jaar en heeft dit niet gedaan. Mr. Bartels heeft in de beroepsprocedure alleen een machtiging overgelegd van één van de drie uiteindelijk bevoegd bestuurders geen recente uittreksels uit het handelsregister, waaruit blijkt dat [persoon 2] zelfstandig bevoegd isDe stelling dat mr. Bartels niet in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen zal de rechtbank passeren nu mr. Bartels wel op elke brief van de rechtbank heeft gereageerd; alleen niet door alsnog de gevraagde stukken in te dienen.
3.5.
Mr. Bartels heeft in verzet, één dag voor de zitting, nog een machtiging van [persoon 2] en [persoon 3] van overgelegd. De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat dat verzuim in verzet niet kan worden hersteld. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 oktober 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
4.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- Wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2