ECLI:NL:RBZWB:2025:2399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 25/1633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in beroepsprocedure tegen verkeersbesluit tot plaatsing van een langzaamverkeersluis

Op 17 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verkeersbesluit van 29 juli 2024, waarbij een langzaamverkeersluis werd geplaatst ter hoogte van het Klaverveld 43 en 45 in Prinsenbeek. Verzoekers, die hun percelen niet konden bereiken met grotere voertuigen door de nieuwe verkeerssituatie, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er twijfels bestaan over de verkeersveiligheid en de belangenafweging die door het college is gemaakt. Het college had geen voorafgaand overleg met de verzoekers gevoerd, wat de belangenafweging in twijfel trekt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak in de bodemprocedure. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1633
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college,

gemachtigde: B.P. van den Berg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen beslissing op bezwaar van 6 februari 2025 (bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoekers tegen het besluit van 29 juli 2024 – om een langzaamverkeersluis te plaatsen op het Klaverveld te Prinsenbeek – ongegrond verklaard.
1.1.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekers deelgenomen. Verzoekers werden vergezeld door gemachtigden mr. M.P. Wolf en mr. D.A.R. Snelders. Het college is vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Knibbeler, [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2.1
Verzoekers hebben het spoedeisende belang onderbouwd door erop te wijzen dat zij met een aanhanger, autoambulance of pannenlift niet over de verbindingsweg via de [straat 1] hun percelen kunnen bereiken. Het college betwist het spoedeisende belang. Weliswaar stelt het college (onderbouwd met een illustratie in het verweerschrift) dat verzoekers hun perceel kunnen bereiken en erop keren, maar verzoekers hebben ter zitting toegelicht dat zij een groter voertuig (een verlengde bestelbus) rijden en dat de pannenlift groter is dan de aanhanger op de illustratie van het college. Het college heeft dat niet weerlegd en heeft ter zitting ook erkend niet op de hoogte te zijn van de omvang van de draaicirkel van de feitelijk door verzoekers gebruikte voertuigen. Omdat verzoekers met de bestelbus en aangekoppelde aanhanger/pannenlift hun perceel niet kunnen bereiken vanaf de [straat 1] neemt de voorzieningenrechter dan ook een spoedeisend belang aan.
3. Kern van het verkeersbesluit van 29 juli 2024 is de plaatsing van een langzaamverkeersluis ter hoogte van het [adres 1] en [adres 2] , waardoor gemotoriseerd verkeer enkel vanaf de [straat 1] de verbindingsweg (tussen de [straat 1] en het [straat 2] ) op kan om zo de aan de verbindingsweg gelegen percelen te bereiken. Wel kunnen voetgangers en fietsers het [straat 2] bereiken. In de oude situatie waren op de verbindingsweg paaltjes geplaatst aan de zijde van de [straat 1] en was de verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer enkel vanaf het [straat 2] toegankelijk.
3.1
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) bepaalt dat de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval de doelstelling(en) van het verkeersbesluit vermeldt. De doelstellingen van een verkeersbesluit zijn onder meer in artikel 2, eerste lid, sub a, b en c en tweede lid, sub a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) opgenomen. Het gaat dan respectievelijk om het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg / het waarborgen van de bruikbaarheid ervan en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade.
3.2
De voorzieningenrechter twijfelt of het besluit van 29 juli 2024 in beroep stand zal houden. Enerzijds is er twijfel of de verkeersveiligheid en het gebruik van de verbindingsweg zo veel beter gediend wordt met de plaatsing van een langzaamverkeersluis specifiek op de in het besluit aangegeven plaats. Ook in de oude situatie waren er al verkeersmaatregelen genomen – namelijk de inmiddels verwijderde paaltjes – om ervoor te zorgen dat de verbindingsweg door gemotoriseerd slechts vanuit een kant ingereden kon worden. Het college had er ook voor kunnen kiezen om op de plaats van de paaltjes betonblokken of dergelijke terug te plaatsen. Dan zou de oude situatie hersteld zijn.
Anderzijds is de twijfel gelegen in de wijze waarop de belangen van verzoekers in de besluitvorming zijn meegenomen. Op de verbindingsweg mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook met de voertuigen van verzoekers worden gereden en verzoekers moeten hun perceel ook kunnen bereiken. Ter zitting heeft het college erkend dat er over het nemen van het verkeersbesluit geen voorafgaand overleg met verzoekers heeft plaatsgevonden. De belangenafweging is verder onder meer uitgewerkt in een theoretische benadering van het gebruik van het perceel door verzoekers. Daarvan is ter zitting gebleken dat de veronderstellingen van het college niet aansluiten bij de feitelijke situatie en het college heeft ook niet de moeite genomen om dat bij verzoekers te verifiëren.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening
dat het bestreden besluit en het besluit van 29 juli 2024 zijn geschorst tot de uitspraak op het beroep [1] .
4.1
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ook gelijk in de
beroepsprocedure uitspraak te doen [2] . De voorzieningenrechter heeft die bevoegdheid op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb alleen als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen er – in het bijzonder voor wat betreft de discussie over de verschillende erfdienstbaarheden – nog nadere stukken/gegevens worden ingediend en/of onderzoekhandelingen worden verricht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedaan aan de onderbouwing over wanneer de verschillende erfdienstbaarheden zijn gevestigd en hoe deze zich verhouden tot het verloop van de verbindingsweg en de omliggende gronden.
4.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Verzoekers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
4.3
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025 door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Procedurenummer BRE 25/1635.
2.Bekend als het kortsluiten van de beroepsprocedure.