ECLI:NL:RBZWB:2025:2407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/11275 en 23/11276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020 en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2020

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/11275 en 23/11276, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2020 en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2020. De inspecteur had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslagen in stand gelaten. Tijdens de zitting op 18 december 2024 werd het beroep behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelde of het zorgvuldigheidsbeginsel was geschonden tijdens de bezwaarfase. Belanghebbende stelde dat de gang van zaken rondom het hoorgesprek onjuist was verlopen, omdat hij niet thuis gehoord kon worden en de inspecteur niet over relevante dossiers beschikte. De rechtbank oordeelde echter dat het hoorrecht niet was geschonden, aangezien belanghebbende de mogelijkheid had om telefonisch gehoord te worden, maar ervoor koos om fysiek aanwezig te zijn. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de aanslagen correct waren opgelegd.

De rechtbank verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond en wees het verzoek om een dwangsom of schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor de beroepsfase niet vergoed konden worden, omdat de beroepen ongegrond waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11275 en 23/11276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2020 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2020 van de inspecteur van 20 oktober 2023 en de daarbij behorende beschikkingen belastingrente.
1.1.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslagen IB/PVV 2020 en Zvw 2020 en de daarbij opgelegde beschikkingen belastingrente in stand gelaten.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden gedurende de bezwaarfase. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een dwangsom, een schadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende ongegrond omdat het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen recht op een dwangsom, een schadevergoeding of een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2022 aan belanghebbende de definitieve aanslag IB/PVV 2020 en de daarbij behorende beschikking belastingrente opgelegd.
4.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 december aan belanghebbende de definitieve aanslag Zvw 2020 en de daarbij behorende beschikking belastingrente opgelegd.
4.2.
De inspecteur heeft belanghebbende gedurende de bezwaarfase uitgenodigd voor een hoorgesprek middels zijn brief met dagtekening 18 augustus 2023. Deze uitnodiging omvat de optie voor belanghebbende om telefonisch gehoord te worden.
4.3.
De inspecteur en belanghebbende hebben telefonisch contact gehad over de datum en het tijdstip van het hoorgesprek.
4.4.
Met dagtekening 21 september 2023 heeft de inspecteur belanghebbende een brief gestuurd met de bevestiging dat het hoorgespek op 27 september 2023 om 14:00 uur bij het kantoor van de Belastingdienst in [plaats 2] plaatsvindt.
4.5.
Op 27 september 2023 heeft het fysieke hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst in [plaats 2] .
4.6.
Met dagtekening 20 oktober 2023 heeft de inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan. Hierin heeft de inspecteur beslist dat de aanslagen IB/PVV 2020 en Zvw 2020 en de beschikkingen belastingrente tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Tegen deze uitspraken komt belanghebbende in beroep.

Motivering

Aanslag IB/PVV 2020 en bijdrage Zvw 2020
5. Ter zitting is komen vast te staan dat de aanslagen IB/PVV 2020 en Zvw 2020 niet meer ter discussie staan. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat de aanslagen correct zijn opgelegd. Daarbij is ook de belastingrente niet meer in geschil.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel
5.1.
Belanghebbende stelt dat de gang van zaken omtrent het hoorgesprek onjuist is verlopen omdat niet is voldaan aan zijn verzoek om het hoorgesprek bij hem thuis te laten plaatsvinden, waardoor hij in totaal 296 kilometer heeft moeten reizen naar de locatie van het hoorgesprek en veel tijd is verloren. Daarnaast was de inspecteur tijdens het hoorgesprek niet in het bezit van het dossier van de moeder van belanghebbende van het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK) en het dossier van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) dat bij de rechtbank ’s -Hertogenbosch ligt. Volgens belanghebbende vond de inspecteur het te veel moeite om deze dossiers op te vragen. Belanghebbende is van mening dat het pure oplichting is dat de inspecteur hem uitnodigt voor een hoorgesprek en de inspecteur deze dossiers vervolgens niet in zijn bezit heeft.
5.2.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat het hoorrecht niet is geschonden omdat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld gehoord te worden en een fysiek hoorgesprek plaats heeft gevonden op het kantoor van de Belastingdienst te [plaats 2] op 27 september 2023. [1] Daarom interpreteert de rechtbank het standpunt van belanghebbende niet (ook) als een beroep op schending van het hoorrecht maar uitsluitend als een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel vanwege het onzorgvuldige verloop van het hoorgesprek.
5.3.
Naar oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel niet. De inspecteur heeft belanghebbende, middels zijn uitnodiging tot een hoorgesprek in zijn brief van 18 augustus 2023 in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden. Belanghebbende heeft er zelf voor gekozen om niet telefonisch gehoord te worden en naar de locatie af te reizen. Dit valt niet te wijten aan onzorgvuldig handelen van de inspecteur. Daarnaast is ter zitting vast komen te staan dat belanghebbende het gedurende het hoorgesprek wilde hebben over een betalingsregeling, terwijl de inspecteur gedurende het hoorgesprek uitsluitend de vaststelling van de aanslagen IB/PVV 2020 en Zvw 2020 kon bespreken. Voor zover belanghebbende aanvoert dat de inspecteur gedurende het hoorgesprek niet over de dossiers van het CAK en de UWV beschikte en daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Deze dossiers hebben immers geen betrekking op zaken die relevant zijn voor de vaststelling van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 van belanghebbende. Daarom was er geen reden voor de inspecteur deze dossiers op te vragen en in aanmerking te nemen in de bezwaarprocedure en het hiervan onderdeel uitmakende hoorgesprek.
5.4.
De rechtbank heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat als hij problemen heeft met de betaling van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020, hij in contact kan treden met de Ontvanger om de mogelijkheid van een betalingsregeling te bespreken.
Kostenvergoeding
5.5.
Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de inspecteur te veroordelen tot het betalen van alle kosten en (nog te komen) gevolg kosten, de juridische kosten en een schadeloosstelling voor belanghebbende met de rente en eventueel dwangsommen .
5.6.
De rechtbank begrijpt de gronden genoemd onder 5.4. zo dat belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding. Echter, op grond van het voor deze procedure van nog van toepassing zijnde artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht [2] kan de belastingrechter een schadevergoeding alleen toekennen als het beroep gegrond is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen van belanghebbende ongegrond zijn. Daarom zal de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding afwijzen.
5.7.
Verder begrijpt de rechtbank dat belanghebbende mogelijk ook een verzoek om een kostenvergoeding doet. Naar het oordeel van de rechtbank komen de proceskosten echter ook niet in aanmerking voor vergoeding omdat sprake is van ongegronde beroepen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde aanslagen IB/PVV 2020 en Zvw 2020 en de daarbij opgelegde beschikkingen belastingrente in stand blijven. Daarnaast bestaat geen recht op een dwangsom of schadevergoeding. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en geen kostenvergoeding voor de beroepsfase omdat sprake is van ongegronde beroepen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om een dwangsom of schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 23 april 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht.
2.Tekst tot 1 juli 2013. Dit wetsartikel is van toepassing op basis van overgangsrecht waarin is voorzien bij de invoering van titel 8.4 van de Awb, te weten artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel 4:126 van de Awb nog niet in werking is getreden.