ECLI:NL:RBZWB:2025:2412

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
24_2960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf met onduidelijke omstandigheden

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, die een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven had aangevraagd, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser was slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf op 6 augustus 2021, waarbij hij letsel opliep. De aanvraag van eiser werd afgewezen door de Commissie op 4 mei 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 2 februari 2024 eveneens afgewezen. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 april 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van de Commissie waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf, en dat eiser inconsistent was in zijn verklaringen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. G.Z.U. Virágh),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de Commissie

(gemachtigde: mr. J.C.M. van de Weerd).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag om een uitkering kon afwijzen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft de aanvraag om een uitkering ingediend op 18 oktober 2021. De Commissie heeft deze aanvraag met het besluit van 4 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de Commissie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Commissie. Eiser was niet aanwezig. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep BRE 24/2961 (tussen [naam] en de Commissie).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd. Hij is op 6 augustus 2021 in [plaats 2] slachtoffer geworden van poging doodslag/zware mishandeling. Het staat vast dat hij toen met een mes is gestoken en letsel heeft opgelopen. Een vriend van eiser, [naam], is tijdens dit incident slachtoffer geworden van zware mishandeling. De strafzaak tegen de verdachte is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Wat is het standpunt van de Commissie?
4. De Commissie heeft de aanvraag afgewezen, omdat onvoldoende duidelijk is geworden wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden waren van het misdrijf waar eiser slachtoffer van werd en wat zijn mogelijke eigen rol hierin is geweest. Volgens de Commissie zijn er door de verdachte en door getuigen verklaringen afgelegd die overeenkomen, maar komen die niet overeen met de verklaring van eiser en de verklaring van [naam]. Daarnaast heeft eiser geen openheid van zaken gegeven bij de politie en ook wisselend verklaard.
4.1.
Ter zitting heeft de Commissie toegelicht dat de achtergrond van de Wsg is om als samenleving op te komen voor mensen die buiten hun schuld slachtoffer worden van een geweldsmisdrijf, door hen een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven toe te kennen. Om die erkenning te kunnen geven, moet duidelijk zijn wat er is gebeurd. Anders is die solidariteit vanuit de samenleving ongepast.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Volgens eiser zijn hij en [naam] consistent in hun weergave van de gebeurtenissen. Eiser wilde met twee andere personen even wat gaan eten totdat de verdachte ging bumperkleven. Uiteindelijk is hij samen met [naam] uit de auto gestapt en hebben zij de verdachte hierop aangesproken. Dat sprake was van een ruzie kan geen reden zijn om aan te nemen dat geen sprake is geweest van het opzettelijk toebrengen van letsel. Subsidiair zou sprake zou kunnen zijn van eigen schuld, maar ook dan zou er een eigen schuld percentage van maximaal 50% kunnen worden aangenomen.
5.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser en [naam] in het strafrechtelijk onderzoek wellicht niet volledig hetzelfde hebben verklaard, maar dat dit een verschil in perceptie is. Het gaat erom dat het niet per se duidelijk hoeft te zijn waar de ruzie met de verdachte over ging. Het is in ieder geval niet terecht dat eiser verdacht wordt gemaakt als drugscrimineel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kunnen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeringen worden gedaan aan een ieder die als gevolg van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. De Commissie heeft hierbij beslissingsruimte, wat betekent dat de Commissie een eigen afweging mag maken of een uitkering gepast is.
7. Aan die afwegingsruimte geeft de Commissie invulling met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel). Volgens de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. Dit betekent dat het niet helemaal zeker hoeft te zijn dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing goed mogelijk is dat het zo gegaan is. Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er gebeurd is en wat de aanleiding ervoor was. In de eerste plaats is daarbij de feitelijke geweldshandeling van belang. In de tweede plaats moeten de toedracht van het geweldsmisdrijf duidelijk zijn, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond.
8. De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager is om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Daarnaast moet de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg, terughoudend worden getoetst aangezien een beslissing over een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven berust op een discretionaire bevoegdheid van de Commissie.
9. Het is niet in geschil dat eiser op 6 augustus 2021 slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf waarbij hij letsel heeft opgelopen. Uit het strafrechtelijk onderzoek wordt echter niet duidelijk wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden zijn geweest waaronder dit heeft plaatsgevonden. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd bij de politie en zijn verklaring komt niet overeen met die van [naam], noch met die van de verdachte of de getuigen. Daarnaast is de rechtbank met de Commissie van oordeel dat het opmerkelijk is dat eiser als slachtoffer niet alle vragen van de politie over het incident heeft willen beantwoorden. Zowel uit het bestreden besluit als wat is besproken tijdens de zitting, blijkt overigens duidelijk dat de afwijzingsgrond is dat er onvoldoende onderbouwing is voor het verhaal van eiser en dat het gelet op de bij de verdachte gevonden harddrugs niet uit te sluiten is dat het geweldsmisdrijf verband houdt met criminele activiteiten. Volgens de Commissie zou, ook als er geen drugs was gevonden bij de verdachte, de aanvraag met dezelfde motivering afgewezen zijn. De rechtbank kan deze motivering volgen.
10. Daarbij vindt de Commissie het terecht belangrijk dat een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uiting van solidariteit van de samenleving is en dat juist daarom duidelijk moet zijn wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf waren. Gelet op het voorgaande heeft de Commissie zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit het strafrechtelijk onderzoek, de aangifte van eiser en die van [naam] in onderlinge samenhang bezien, te veel onduidelijkheden naar voren komen en op basis daarvan ook niet beoordeeld of uitgesloten kan worden wat de rol van eiser hierin is geweest.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven kon afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 23 april 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.