Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de ziektewetuitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 25 april 2023, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd beëindigd. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 werd het beroep behandeld, waarna de rechtbank op 12 april 2024 een tussenuitspraak deed. In deze tussenuitspraak werd het UWV in de gelegenheid gesteld om een gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waar eiser op reageerde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de geschiktheid van de functie productiemedewerker voor eiser, met name in relatie tot repetitieve handelingen. De arbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 24 mei 2024 aangegeven dat er geen sprake is van repetitieve handelingen in de functie, wat door de rechtbank werd gevolgd. Eiser had echter twijfels geuit over deze conclusie, maar de rechtbank oordeelde dat de toelichting van de arbeidsdeskundige voldoende was om te concluderen dat de functie geschikt was voor eiser.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekende dat de beëindiging van de uitkering per 3 juli 2022 terecht was. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.267,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.