ECLI:NL:RBZWB:2025:2435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/3149 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziektewetuitkering en geschiktheid functie productiemedewerker

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de ziektewetuitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 25 april 2023, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd beëindigd. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 werd het beroep behandeld, waarna de rechtbank op 12 april 2024 een tussenuitspraak deed. In deze tussenuitspraak werd het UWV in de gelegenheid gesteld om een gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waar eiser op reageerde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de geschiktheid van de functie productiemedewerker voor eiser, met name in relatie tot repetitieve handelingen. De arbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 24 mei 2024 aangegeven dat er geen sprake is van repetitieve handelingen in de functie, wat door de rechtbank werd gevolgd. Eiser had echter twijfels geuit over deze conclusie, maar de rechtbank oordeelde dat de toelichting van de arbeidsdeskundige voldoende was om te concluderen dat de functie geschikt was voor eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekende dat de beëindiging van de uitkering per 3 juli 2022 terecht was. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.267,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3149 ZW

uitspraak van 23 april 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. J.G. Hage
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Rotterdam), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2023 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het beroep is op 12 februari 2024 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 12 april 2024 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van de arbeidsdeskundige b&b gedateerd 24 mei 2024 ingediend. Eiser heeft op deze rapportage gereageerd bij brief van 28 augustus 2024. Vervolgens hebben partijen over en weer nog op elkaar gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 17 april 2025 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat onduidelijk is of de functie productiemedewerker geschikt is voor eiser. De rechtbank heeft behoefte aan een nadere beschrijving van de functie op het aspect repetitieve handelingen en dan met name in relatie tot die handelingen waarbij eiser zijn linkerhand (als ondersteuning) moet gebruiken.
3. In het rapport van de arbeidsdeskundige b&b gedateerd 24 mei 2024 is uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. De arbeidsdeskundige b&b heeft overleg gehad met de arbeidskundig analist. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b blijkt dat de arbeidskundig analist een toelichting heeft gegeven over het aspect repetitieve handelingen. Daarbij is aangegeven dat bij geen van de montagehandelingen sprake is van repetitieve handelingen. De verschillende montagehandelingen wisselen elkaar altijd af. Tussen sommige montagehandelingen kunnen soms gelijkenissen bestaan, maar in het merendeel van de handelingen is daarvan geen sprake. Verder is opgemerkt dat in de betreffende functie met twee handen wordt gewerkt en dat er niet gedwongen links of rechtshandig gewerkt hoeft te worden.
3.1
Eiser heeft in reactie op dat rapport gesteld dat het bij de werkzaamheden naar zijn aard om repetitieve arbeid gaat. De arbeidskundig analist heeft niet aangegeven waarin de opvolgende montage-onderdelen van elkaar verschillen.
3.2
In het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 19 november 2024 is gereageerd op de reactie van eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd dat in de functiebeschrijving is aangegeven dat repetitieve handelingen niet kenmerkend zijn. Verder heeft zij verwezen naar de het handboek CBBS waarin beschreven is wat onder repetitieve handelingen wordt verstaan. De arbeidsdeskundige b&b is van mening dat er geen sprake is van repetitieve handelingen. Ook gelet op de veelvuldige afwisseling van de diverse grepen, trekt zij de conclusie dat er geen sprake is van repetitieve hand- en vingerbewegingen.
3.3
Eiser heeft gesteld dat in de rapportage een toelichting wordt gemist op het aspect repetitieve handelingen in relatie tot de te monteren onderdelen. De aantallen genoemd in de functiebeschrijving veronderstellen repetitieve handelingen. Dat bij een aantal handelingen niet in alle gevallen het criterium “kenmerkend” wordt gehaald, betekent niet dat er geen sprake is van repetitieve handelingen. Een toelichting of met een of twee handen moet worden gewerkt, ontbreekt.
3.4
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, gelet op de omschrijving van de functie en de aard van het productiewerk, haar twijfels geuit of er bij de diverse montagetaken geen sprake is van repetitieve handelingen. Omdat eiser voor zijn linkerhand beperkt is voor repetitieve handelingen had de rechtbank behoefte aan een nadere toelichting van de arbeidskundig analist. Deze toelichting is in de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 24 mei 2024 gegeven. De rechtbank is van oordeel dat met deze toelichting voldoende is gemotiveerd dat er geen sprake is van repetitieve handelingen zoals gedefinieerd in het CBBS. Verder blijkt uit die toelichting ook dat de diverse handelingen naar keuze met de linker- of rechterhand uitgevoerd kunnen worden, zodat eiser zelf, desgewenst kan wisselen van hand. De reactie van eiser op deze toelichting geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de toelichting. De arbeidskundig analist heeft immers de feitelijke werksituatie waargenomen in de betreffende functie. Zijn beschrijving van de werkzaamheden is gebaseerd op zijn eigen waarnemingen aangevuld met informatie verkregen uit interviews met functionarissen of ter zake kundige derden. [1] Nu er geen sprake is van repetitieve handelingen, kan de rechtbank de arbeidsdeskundige b&b volgen in zijn motivering dat de functie productiemedewerker geschikt is voor eiser. Deze functie is dan ook terecht aan de schatting ten grondslag gelegd.
4. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens een motiveringsgebrek. Omdat het UWV het gebrek heeft hersteld, en in de tussenuitspraak van 12 april 2024 is geoordeeld dat de overige gronden van eiser tegen het bestreden besluit niet opgaan, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd met ingang van 3 juli 2022.
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Basisinformatie CBBS, versie 6, blz. 26