ECLI:NL:RBZWB:2025:2440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
02-007657-25, 01-341265-23 (tul), 96-139819-23 (tul), 96-261206-20 (tul) en 96-323802-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld gepleegd door twee personen waarbij het slachtoffer werd gelokt om goud te kopen

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 januari 2025 te Tilburg samen met een ander een tas met waardevolle goederen heeft gestolen van een goudopkoper. De verdachte werd gelokt door een onbekende vrouw die het slachtoffer had doen geloven dat zij goud ter waarde van ongeveer € 30.000 wilde verkopen. Toen het slachtoffer op de afgesproken locatie arriveerde, werd hij door de medeverdachte beroofd van zijn tas, terwijl de verdachte hem bij de nek vastpakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij het geweld bestond uit het trekken van de tas van de schouder van het slachtoffer en het vasthouden van zijn nek. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden van het incident. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Tevens zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-007657-25, 01-341265-23 (tul), 96-139819-23 (tul), 96-261206-20 (tul) en 96-323802-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) een tas met inhoud van [aangever] heeft gestolen, waarbij geweld werd gebruikt tegen die [aangever] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde, in die zin dat wat betreft het gebruikte geweld, enkel het vastpakken bij de jas, het tegenhouden van aangever en het afpakken van de tas bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 10 april 2025;
- de aangifte van [aangever] (pagina 6 van het eind-proces-verbaal);
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [aangever] (pagina 11 van het eind-proces-verbaal);
- de eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 10 april 2025 tijdens het bekijken van de camerabeelden.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betreffende het door verdachte toegepaste geweld heeft de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting de videobeelden bekeken die van het incident zijn gemaakt. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat op die beelden te zien is dat twee mannen door de hal lopen en naar de buitendeur gaan; dader 1 en dader 2, die laatste is, ook volgens hemzelf, verdachte. Dader 1 loopt als eerste de deur uit en verdachte loopt vlak achter hem aan naar buiten. [aangever] wil op dat moment door diezelfde deur naar binnen gaan en op het moment dat dader 1 en [aangever] elkaar passeren, rukt dader 1 met kracht de tas van de schouder van [aangever] . Op datzelfde moment komt ook verdachte in actie en grijpt hij [aangever] bij diens kraag/nek en drukt hem tegen het brievenbuspaneel. Dit geeft dader 1 en daarna ook verdachte de gelegenheid om vervolgens met de buit van aangever weg te rennen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de lezing van verdachte overeenkomt met de videobeelden en is op grond daarvan van oordeel dat het door verdachte en dader 1 gebruikte geweld enkel heeft bestaan uit het met kracht van de schouder trekken van de tas van aangever en het vastpakken van [aangever] bij de nek teneinde de vlucht van dader 1 en van zichzelf mogelijk te maken. De rechtbank volgt [aangever] in zijn verklaring dat hij ook bij de nek is gepakt, nu uit de beelden blijkt dat verdachte inderdaad [aangever] ter hoogte daarvan heeft vastgepakt en zij geen reden heeft te twijfelen aan de aangifte hierover.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 januari 2025 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, een tas met daarin meerdere goederen (te weten: een weegschaal en een vloeistof en een pincet en een granietsteen en een vergrootglas en een blokje met blanco facturen), die geheel of ten dele aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of de andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door voornoemde [aangever] bij de nek vast te pakken en met kracht voornoemde tas van die [aangever] af te pakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het hier gaat om een bijzonder knullig uitgevoerde overval/straatroof en dat de mate van het door verdachte toegepaste geweld moet worden genuanceerd. Voorts is aangevoerd dat te veel is gekeken naar het strafblad van verdachte en dat matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf op zijn plaats is. De verdediging is van mening dat de detentie van verdachte zo kort mogelijk moet zijn, zodat snel kan worden gestart met de door de reclassering voorgestelde behandeling van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Een onbekend gebleven vrouw heeft de goudhandelaar [aangever] naar een locatie in Tilburg gelokt door die [aangever] te doen geloven dat zij voor ongeveer € 30.000,= aan goud had en dat wilde verkopen. Deze vrouw komt na deze actie niet meer in het dossier voor en is niet gezien bij de diefstal. Verdachte en zijn mededader stonden [aangever] op de afgesproken plaats op te wachten. Zij hadden de verwachting dat [aangever] met die hoeveelheid geld naar de afgesproken locatie zou komen. Toen [aangever] op die locatie arriveerde en hij de toegangsdeur van de hal van de flat opende, heeft de medeverdachte de tas van [aangever] van zijn schouder gerukt en heeft verdachte die [aangever] bij zijn kraag ennek vastgepakt, zodat de medeverdachte de tas daadwerkelijk kon meenemen en verdachte en zijn mededader konden vluchten met de buitgemaakte tas. Kort na deze beroving kon verdachte door [aangever] en zijn chauffeur worden ingehaald en overmeesterd. In de buitgemaakte tas bleek niet het gehoopte geldbedrag te zitten, maar instrumenten die [aangever] nodig had voor de aankoop van goud. De mededader is niet geïdentificeerd en niet aangehouden.
Verdachte heeft zich aldoende samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte en zijn mededader hadden, zoals verdachte op zitting toegaf, het plan om [aangever] te beroven van een groot geldbedrag. Daarbij is het slachtoffer [aangever] met gebruikmaking van geweld van zijn tas beroofd. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan en is van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf het oriëntatiepunt behorende bij een eenvoudige tasjesroof en welke is vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsector, als uitgangspunt genomen. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake was van een doordacht plan en dat het feit op de openbare weg en in vereniging is gepleegd.
Ook houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij het onderhavige feit heeft gepleegd terwijl hij al in proeftijden liep.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank ook rekening met het door de reclassering over verdachte uitgebrachte rapport van 4 april 2025. In dat rapport wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en wordt het recidiverisico hoger dan gemiddeld ingeschat, vanwege de pro-criminele houding van verdachte en de toename in de ernst van de delicten in de afgelopen jaren. Ook wordt het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog ingeschat, gezien zijn sociaal wenselijk en berekenende houding. De reclassering komt tot het advies om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt dit advies over en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod en het locatieverbod. Deze bijzondere voorwaarden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk, nu er geen aanwijzingen zijn dat verdachte contact met het slachtoffer op zal nemen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende voorwaardelijke straffen die aan verdachte zijn opgelegd ten uitvoer zullen worden gelegd:
 vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2024: 2 maanden gevangenisstraf;
 vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2024: 1 week hechtenis;
 vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021: 1 week hechtenis;
 vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021: 1 week hechtenis.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114-116, 5631 ES Eindhoven . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte laat zich nader diagnostisch onderzoeken en (indien geïndiceerd) behandelen door een forensische behandelinstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
  • verdachte verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 maart 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 01-341265-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
2 maanden gevangenisstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 13 juni 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96-139819-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
1 week hechtenis;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96-261206-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
1 week hechtenis;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96-323802-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
1 week hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.
De oudste en jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 januari 2025 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas met daarin een of meerdere goederen (te weten een weegschaal en/of een
vloeistof en/of een pincet en/of een granietsteen en/of een vergrootglas en/of een
blokje met blanco facturen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [aangever]
[aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
voornoemde [aangever] meermaals tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen
en/of bij het hoofd en/of de nek vast te pakken en/of een nekklem aan te brengen
en/of (met kracht) voornoemde tas van die [aangever] af te pakken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )