ECLI:NL:RBZWB:2025:2445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/427240 / HA ZA 24-559 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een beding inzake het einde van een duurovereenkomst en de financiële afwikkeling daarvan

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, draait het om de uitleg van een beding in een duurovereenkomst tussen de besloten vennootschap CODEX ANALYSE B.V. (eiser) en BETER THUIS WONEN VERPLEGING EN VERZORGING B.V. (gedaagde). De overeenkomst, gesloten op 21 december 2017, betrof WGA-monitoring, waarbij Codex toezag op de correcte toepassing van het WGA-premiepercentage door het UWV en zorgde voor de juiste uitkeringen aan zieke medewerkers van BTW. De overeenkomst had een looptijd van vijf jaar en werd door BTW opgezegd per 29 september 2022. Codex vorderde betaling van € 50.034,96, vermeerderd met wettelijke handelsrente, op basis van drie facturen die voortvloeiden uit de overeenkomst. BTW voerde verweer en stelde dat Codex alleen recht had op betaling van gewerkte uren op basis van een no cure no pay-regeling. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Codex deels toewijsbaar was, met uitzondering van de uren in dossier 1, en dat BTW werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 30.543,93, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de communicatie van Codex over de lopende dossiers niet voldoende was om rechtsverwerking te rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/427240 / HA ZA 24-559
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CODEX ANALYSE B.V.,
te Vlissingen,
eisende partij,
hierna te noemen: Codex,
advocaat: mr. R. Dijkema,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETER THUIS WONEN VERPLEGING EN VERZORGING B.V., voorheen handelend onder de statutaire naam Beter Thuis Wonen Thuiszorg B.V.,
te Hoogeveen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BTW,
advocaat: mr. E.N. Mulder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2024
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 21 december 2017 een overeenkomst gesloten waarin Codex zich heeft verbonden om, kort gezegd, WGA monitoring te doen voor BTW. Dit houdt in dat Codex toezag of het door het UWV gehanteerde WGA premiepercentage correct was en dat zij ervoor zorgde dat de zieke medewerkers van BTW na twee jaar ziekte de juiste uitkering kregen. In die overeenkomst is voor zover hier relevant het volgende opgenomen:

artikel 3 Prijsstelling en facturatieafspraken
3.1
Opdrachtnemer rekent de in artikel 1 omschreven diensten af op basis van no cure no pay. Het in dit artikel omschreven percentage wordt berekend over het daadwerkelijk voordeel van Opdrachtgever. Het no cure no pay percentage bedraagt 20%.
De genoemde prijsstelling is exclusief BTW.
3.2
Het in artikel 3.1 genoemde percentage wordt berekend over ieder concreet gerealiseerd voordeel (in de vorm van een teruggave dan wel een besparing) als gevolg van de werkzaamheden van Opdrachtnemer.
(…)
3.5
Indien Opdrachtgever de opdracht wenst te beëindigen terwijl er ten behoeve van één of meer WGA-dossiers door Opdrachtnemer reeds werkzaamheden zijn verricht, heeft Opdrachtnemer het recht de betreffende dossiers af te rekenen op basis van de daadwerkelijk gewerkte uren tegen een tarief van € 175 per uur.
2.2.
De overeenkomst had een looptijd van vijf jaar, van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022. BTW heeft de overeenkomst met inachtneming van de opzegtermijn per brief van 29 september 2022 opgezegd.
2.3.
Met de e-mail van 4 oktober 2022 reageert Codex op die opzegging. Zij schrijft, voor zover relevant, het volgende:

Via de post, en gisteren ook per e-mail, hebben wij de opzegging ontvangen van de overeenkomst voor de WGA Monitor tussen Codex en BTWT [BTW, toevoeging Rb.]. (…)
De overeenkomst loopt tot en met 31 december 2022. Dat wil zeggen dat alle dossiers die tot 31 december 2022 instromen in de WGA mogen worden afgerond door Codex. Op dit moment zijn er 6 actieve dossiers, waarvan 1 lopend bezwaar en 1 geplande toekomstige actie. De overige 4 dossiers worden gemonitord. De werkzaamheden hiervoor zullen wij afronden op basis van de overeenkomst.
2.4.
Vervolgens is tussen partijen een geschil gerezen over de financiële afwikkeling van de overeenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Codex vordert - samengevat - veroordeling van BTW tot betaling van € 50.034,96, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 47.458,22 en tot veroordeling van BTW in de proceskosten.
3.2.
Codex grondt haar vordering op drie facturen die op basis van de overeenkomst tot stand zijn gekomen. [factuurnummer 1] van 31 maart 2023 van € 17.500,00 exclusief btw ziet op 100 gewerkte uren die op basis van artikel 3.5 van de overeenkomst in rekening zijn gebracht. [factuurnummer 2] van 6 juni 2023 van € 9.459,86 exclusief btw ziet op 27 gewerkte uren van in totaal € 4.725,00 die op basis van artikel 3.5 van de overeenkomst in rekening zijn gebracht en op een fee in het [dossier 1] van € 4.734,86 die op basis van artikel 3.1 en 3.2 van de overeenkomst in rekening is gebracht. [factuurnummer 3] van 9 januari 2024 van € 16.111,81 ziet op een fee in het [dossier 2] die op basis van artikel 3.1 en 3.2 van de overeenkomst in rekening is gebracht.
3.3.
BTW voert verweer. BTW concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Codex, dan wel Codex de vorderingen te ontzeggen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Codex in de kosten van deze procedure vermeerderd met handelsrente.
BTW voert aan dat partijen betaling op basis van no cure no pay zijn overeengekomen. Op grond van artikel 3.5 van de koopovereenkomst kan Codex alleen nog de zes lopende dossiers tegen uurtarief afrekenen. Zij vordert nu betaling van alle gewerkte uren in alle dossiers waarmee de overeenkomst feitelijk niet meer op basis van no cure no pay is.
Ten aanzien van [dossier 2] komt Codex geen vergoeding toe in de vorm van een fee maar mag alleen het uurtarief in rekening worden gebracht. Dit dossier is namelijk pas afgerond na het einde van de overeenkomst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van Codex valt uiteen in drie subvorderingen namelijk de 127 gewerkte uren op basis van artikel 3.5, de fee in [dossier 1] en de fee in [dossier 2] , beide op basis van artikel 3.1 en 3.2 van de overeenkomst. Voor de beoordeling van deze vorderingen is relevant hoe artikel 3.1, 3.2 en 3.5 van de overeenkomst ten opzichte van elkaar moeten worden uitgelegd. Daarop zal de rechtbank eerst ingaan waarna de vorderingen en de opgeworpen verweren zullen worden beoordeeld.
De uitleg van artikel 3 van de overeenkomst
4.2.
Gedurende de looptijd van de overeenkomst rekenen partijen de door Codex behandelde dossiers af op basis van no cure no pay. Bij een behaald succes (bestaand uit een teruggave of besparing van WGA premie) wordt daarover een fee in rekening gebracht. Bereikt Codex in een bepaald dossier geen succes dan hoeft BTW voor de werkzaamheden in dat dossier ook niet te betalen. Dit staat in artikel 3.1 en 3.2. Bij het einde overeenkomst rekenen partijen de nog lopende dossiers af tegen een uurtarief van € 175,00 exclusief btw. Dit staat in 3.5 van de overeenkomst. De essentie van artikel 3.5, zo begrijpt de rechtbank dit ook naar aanleiding van de toelichting van partijen, is dat bij het einde van de overeenkomst afgerekend wordt op basis van de gewerkte uren voor de dossiers die nog niet zijn afgerond en waarvan dus nog niet duidelijk is of er wel of geen succes gaat komen. Dat brengt ook met zich dat na een het einde van de overeenkomst behaald succes in een dossier niet alsnog kan worden afgerekend op basis van de succesfee.
Voornoemde lezing van de overeenkomst volgt uit de tekst van de overeenkomst, in onderlinge samenhang bezien, en is door partijen ter zitting bevestigd.
De vordering in [dossier 1]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het [dossier 1] voor het einde van de overeenkomst een succes heeft opgeleverd en dus op basis van no cure no pay moet worden afgerekend. De vordering die hierop ziet wordt toegewezen voor zover het de fee betreft, de voor [dossier 1] in rekening gebrachte uren zijn gezien de hiervoor uiteengezette uitleg niet toewijsbaar.
De vordering in [dossier 2]
4.4.
In [dossier 2] is in de loop van 2023 en dus na het aflopen van de overeenkomst gebleken dat Codex hierin een succes heeft behaald. Uit rov. 4.2 volgt al dat successen behaald na het einde van de overeenkomst niet op basis van no cure no pay kunnen worden afgerekend. Ten aanzien van dit dossier zullen alleen de gewerkte uren worden toegewezen.
De gevorderde uren
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van 3.5 van de overeenkomst de gewerkte uren in nog lopende dossiers op basis van uurtarief afgerekend dienen te worden. Partijen twisten over het aantal lopende dossiers en het aantal in rekening gebrachte uren. Codex grondt haar vordering voor wat betreft de gewerkte uren op het urenoverzicht dat op 25 mei 2023 aan BTW is toegezonden en dat onder meer als productie 2 bij de conclusie van antwoord is overgelegd. Daarin staan 23 dossiers vermeld behorend bij werknemers van verschillende entiteiten van BTW waarvoor in totaal 127 uren gedeclareerd worden.
BTW voert ter verweer aan dat Codex in de mail van 4 oktober 2022, zoals geciteerd in rov. 2.3, heeft gezegd dat er nog zes lopende dossiers waren en dat zij dus voor niet meer dan de zes dossiers de gewerkte uren verschuldigd is.
4.6.
De rechtbank gaat er met Codex van uit dat de dossiers in het urenoverzicht de lopende dossiers zijn en dat de daarvoor in rekening gebrachte uren in beginsel verschuldigd zijn met uitzondering van de uren in [dossier 1] , zoals overwogen in rov. 4.3. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit rov. 4.2 volgt dat alle dossiers die nog niet zijn afgerond voor het einde van de overeenkomst en waarvan dus nog niet duidelijk is of er wel of geen succes gaat komen lopende dossiers zijn in de zin van artikel 3.5 van de overeenkomst.
In het urenoverzicht is per dossier aangegeven wat de status is van dat dossier. BTW heeft bevestigd dat genoemde namen van de dossiers werknemers zijn van BTW. Is het dossier afgedaan, dan staat in het overzicht ‘
beslissing op bezwaar’ en de datum van de beslissing. Bij dossiers die volgens Codex nog lopend zijn staat de laatste actie of de nog te nemen actie vermeld in het overzicht, bijvoorbeeld
‘Mei ’22 bezwaarprocedure. Vervolgactie 2023’ of ‘
dossier monitoren’. BTW stelt dat dit urenoverzicht alle door Codex gewerkte uren bevat, ook in dossiers waarin zij geen resultaat heeft behaald en dat hiermee feitelijk geen sprake is van no cure no pay. BTW onderbouwt echter op geen enkele wijze dat dit overzicht dossiers bevat die zijn afgedaan zonder resultaat en waarvan nu alsnog de gewerkte uren in rekening worden gebracht. Het had op haar weg gelegen om concreet aan te geven welke dossiers wel zijn afgedaan maar zonder resultaat. Deze stelling van BTW vindt ook geen aansluiting in de toelichting bij de dossiers in het overzicht.
Het aantal uren in het urenoverzicht is verder niet inhoudelijk betwist en komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
4.7.
De rechtbank gaat ook voorbij aan verweer dat sommige dossier mogelijk sluimeren maar feitelijk afgedaan zijn omdat daar niets meer in gedaan wordt. Codex begeleidt werknemers naar een juiste uitkering, dat kan een besparing opleveren. Het UWV beslist en op basis daarvan worden dossiers afgedaan. Dat er sluimerende dossiers zijn waarin nooit duidelijkheid zal komen is op geen enkele wijze onderbouwd.
4.8.
Het verweer van BTW dat door Codex de indruk is gewekt dat er slechts zes lopende dossiers zijn en dat BTW daarom alleen de gewerkte uren van die zes dossiers hoeft te betalen begrijpt de rechtbank zo dat zij daarmee een beroep doet op rechtsverwerking. Voor een beroep op rechtsverwerking is vereist dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (vgl. onder meer HR 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, NJ 1998/621 en HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543, NJ 2013/317).
4.9.
Het beroep op rechtsverwerking slaagt niet. Codex heeft inderdaad in de e-mail van 4 oktober 2022 aangegeven dat er slechts zes lopende dossiers waren. Later bleken dit er meer te zijn. Het urenoverzicht waarmee Codex inzicht gaf in de gedeclareerde uren is pas op 25 mei 2023 aan BTW toegezonden. De communicatie van Codex verdient daarmee niet de schoonheidsprijs maar dat daarmee het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Codex zijn aanspraak niet meer geldend zal maken is niet gesteld of gebleken. Codex heeft hiermee haar recht op betaling van alle actieve dossiers niet verwerkt.
Conclusie
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de uren zoals die blijken uit het urenoverzicht, met uitzondering van de 10 uren in het [dossier 1] , verschuldigd zijn. Het deel van de vordering dat daarop ziet, namelijk € 24.774,75 (117 maal € 175,- vermeerderd met btw), is toewijsbaar. Ook de factuur die ziet op de fee in het [dossier 1] van € 5.729,18 inclusief btw is toewijsbaar. Voor het overige zal de hoofdsom worden afgewezen. Dit betekent dat BTW wordt veroordeeld tot betaling aan hoofdsom van in totaal € 30.503,93.
De wettelijke handelsrente
4.11.
Codex vordert betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom. BTW voert verweer tegen de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente. De overeenkomst waarop de vordering van Codex is gegrond betreft een handelsovereenkomst zodat bij vertraging van de voldoening van die vordering in beginsel de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Het door BTW aangevoerde verweer, namelijk dat de vorderingen van Codex niet duidelijk is omschreven en op onjuiste informatie is gebaseerd, kan niet tot afwijzing van de wettelijke handelsrente leiden. Uit het voorgaande volgt immers dat de vordering van Codex deels toewijsbaar is. De facturen zijn, voor zover zij het toewijsbare deel van de vordering betreffen dan ook verschuldigd. De wettelijke handelsrente over deze vorderingen is toewijsbaar vanaf de vervaldata van de facturen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
Codex heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW. In het onderhavige geval zijn partijen - beide partijen daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf - echter een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voor-werk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De rechtbank hanteert daarbij het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de door Codex gegeven omschrijving van deze werkzaamheden volgt echter dat er niet meer dan een herhaalde aanmaning is gedaan.
Er is echter sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW die op of na 16 maart 2013 is gesloten. De wettelijke of overeengekomen betalingstermijn is verstreken. Daarom is BTW op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW ook zonder aanmaning € 40,00 verschuldigd als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarom zal een bedrag van € 40,00 worden toegewezen.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal voor het overige worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
BTW is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Codex worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.777,82.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt BTW om aan Codex te betalen een bedrag aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten van € 30.543,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 21.175,00, met ingang van 14 april 2023, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 9.328,93, met ingang van 20 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt BTW in de proceskosten van € 4.777,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als BTW niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.