ECLI:NL:RBZWB:2025:2449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/411223 / FA RK 23-3045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014. De zaak is behandeld op 20 maart 2025, waarbij beide ouders, de vrouw en de man, aanwezig waren met hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig om advies te geven. De rechtbank heeft eerder op 16 juli 2024 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw was bepaald. De voorlopige regeling is in de maanden daarna goed verlopen, en beide ouders hebben in onderling overleg de regeling uitgebreid.

De vrouw heeft in haar brief van 11 december 2024 aangegeven dat de voorlopige regeling goed is verlopen en heeft voorgesteld om deze als definitieve zorgregeling vast te leggen. De man heeft echter andere wensen geuit, waarbij hij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorstelt. De minderjarige zelf heeft in een brief aangegeven dat ze om de week bij haar ouders wil wonen, wat de rechtbank als een belangrijke factor heeft meegenomen in haar overwegingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders veel van [minderjarige] houden en het beste met haar voor hebben. Na afweging van de belangen van de minderjarige en de wensen van beide ouders, heeft de rechtbank besloten dat [minderjarige] in de even weken van maandag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur bij de man verblijft. De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is. De ouders zijn het erover eens dat vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411223 / FA RK 23-3045
beschikking d.d. 18 april 2025 betreffende zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.R.M. de Vos te Goes,
en
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.
Ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014 (hierna: [minderjarige]).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking d.d. 16 juli 2024 van deze rechtbank en alle daarin genoemde stukken;
- de brief d.d. 11 december 2024 van mr. De Vos;
- het F9-formulier d.d. 17 januari 2025 van mr. Durdu, met bijlagen;
- de brief d.d. 18 maart 2025 van mr. De Vos.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3. [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt middels het schrijven van een brief.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar haar beschikking d.d. 16 juli 2024, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw is bepaald, een kinderbijdrage is vastgesteld en een voorlopige zorgregeling is bepaald. De voorlopige zorgregeling was als volgt:
- in de even weken: op dinsdagmiddag en donderdagmiddag tot 20.00 uur en gedurende het weekend van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 20.00 uur bij de man;
- in de oneven weken: op donderdagmiddag na school tot 20.00 uur bij de man;
- gedurende de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij de man.
De Raad heeft destijds geadviseerd om de voorlopige zorgregeling een proefperiode van 3 maanden te geven na de zomervakantie zodat beoordeeld kan worden hoe de minderjarige met de uitbreiding omgaat en of de man zijn gedane toezegging daadwerkelijk na kan komen. De rechtbank heeft overeenkomstig dit advies beslist en heeft partijen daarbij verzocht om zich op de familiekamerrol van 3 december 2024 uit te laten over:
- hoe [minderjarige] de bij deze beschikking vastgelegde voorlopige zorgregeling ervaart;
- of de door de man gedane toezegging [minderjarige] op de extra dinsdag zelf uit school te halen in de praktijk haalbaar is gebleken;
- het door hen gewenste verdere procesverloop ten aanzien van de (definitieve) zorgregeling.
Aan de orde is thans nog de definitieve zorgregeling.
2.2.
De vrouw geeft in haar brief van 11 december 2024 aan dat de voorlopige regeling goed is verlopen en dat de man [minderjarige] op de extra dinsdag altijd zelf uit school heeft gehaald Voorts hebben partijen vanaf de herfstvakantie een uitbreiding afgesproken in die zin dat [minderjarige] in de oneven weken ook op donderdag bij de man blijft slapen, zodat het weekend van donderdag na school tot zondag 19:00 uur loopt en dat het terugbrengen op dinsdag en donderdag in onderling overleg tussen partijen is verplaatst van 19:00 uur naar 19:30 uur. De vrouw heeft daarbij aangegeven dat zij graag zou zien dat de sindsdien geldende regeling als definitieve zorgregeling wordt vastgelegd. De vrouw heeft daarbij aangegeven dat zij zich nog steeds zorgen maakt over [minderjarige]. De zorgen die de vrouw heeft zien voornamelijk op de persoonlijke hygiëne, medische zorg en de aandacht voor het huiswerk van [minderjarige] wanneer zij bij de man is. Daarnaast gaat [minderjarige] bij de man in het weekend vaak laat slapen, waardoor ze vermoeid terugkomt bij de vrouw. Verder begint de man volgens de vrouw nog steeds vroeg met werken, waardoor hij in de ochtenden nooit beschikbaar is voor [minderjarige]. Ondanks deze zorgen heeft de vrouw in haar brief van 18 maart 2025 voorgesteld om de zorgregeling uit te breiden, in die zin dat [minderjarige] in de even weken van dinsdag na school tot zondagavond 19:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] om 19:00 terugbrengt naar de vrouw. Als [minderjarige] op dinsdag na school naar de man gaat, kan zij bij de vrouw in alle rust aan de nieuwe schoolweek beginnen en kan voor de toetsen geleerd worden. De vrouw wil aan de wens van [minderjarige] tegemoet komen, maar de hiervoor voorgestelde uitgebreidere zorgregeling is vanuit de vrouw het hoogst haalbare. De vrouw vermoedt bovendien dat de wens van [minderjarige] voornamelijk voortkomt uit een gevoel van loyaliteit richting de man.
2.3.
De man zou graag zien dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] in de even week op maandag om 17:00 uur opgehaald wordt bij de vrouw en dat de vrouw haar zondagavond om 19:30 ophaalt bij de man. De man merkt hierbij op dat dit eigenlijk van zondagavond tot en met zondagavond moet zijn, maar dat hij bereid is de vrouw daarin tegemoet te komen. [minderjarige] kan ondertussen haar persoonlijke verzorging zelf waardoor de regeling niet meer op die specifieke zorgmomenten aangepast hoeft te worden. Dit geeft voor iedereen meer rust en scheelt ook aanzienlijk in de wisselmomenten. De zorgen die de vrouw heeft, zijn volgens de man onterecht. De man kon en kan goed voor de minderjarige zorgen, net als de vrouw. De man heeft dit de afgelopen periode ook laten zien. Ten aanzien van het vroeg beginnen met werken voert de man aan dat hij flexibel is in zijn werktijden en dat hij de minderjarige ook naar school kan brengen en van school kan halen. De man heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling toegezegd om zo veel mogelijk thuis te zijn op dinsdagochtend als [minderjarige] er op dat moment is. Hij kan zijn werk daarop aanpassen. Verder voert de man aan dat hij nog een andere dochter heeft die ook een band met [minderjarige] op wil bouwen. Op maandagavond heeft de andere dochter topsport, waardoor de man extra aandacht kan geven aan [minderjarige] en ze de rest van de week met het hele gezin samen kunnen zijn.
2.4.
[minderjarige] zelf geeft in een brief aan dat ze om de week bij haar ouders wil wonen. Dan blijft het eerlijk voor iedereen en is ze zelf ook blij.
2.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd. [minderjarige] wekt met haar brief de indruk dat zij de belangen van haar ouders meer voorop stelt dan haar eigen belang. Maar vast staat dat [minderjarige] graag bij beide ouders is. Dee aanpak van beiden is verschillend, maar dat mag ook. Moeder legt de nadruk op leren en medicatie, vader wil vooral een gezinsleven waarbij alle kinderen samen zijn. Moeder doet een stap richting de vader door voor te stellen dat [minderjarige] voortaan vanaf dinsdag naar hem toe gaat en de vader wil [minderjarige] graag al op maandag ophalen, zodat de kinderen elkaar meer kunnen zien. De Raad kan geen heel duidelijk advies geven, maar [minderjarige] moet de kans krijgen om alles eruit te halen op school en om medische verzorging te krijgen, maar zij moet ook contacten hebben met beide ouders en haar zus. In de voorstellen van beide ouders wordt daar aan voldaan. De Raad kan niet adviseren of de zorgregeling vanaf maandag of dinsdag moet starten. Ten aanzien van het ophalen bij de vrouw thuis of op school kan de Raad ook geen advies uitbrengen. Een wisselmoment vanuit school of vanuit het huis van de vrouw maakt in dit geval weinig verschil.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [minderjarige] graag bij beide ouders is, dat de voorlopige zorgregeling de afgelopen maanden goed is verlopen en, in onderling overleg tussen de ouders, is uitgebreid. [minderjarige] heeft in haar brief verklaard dat ze het liefst om de week bij haar ouders wil wonen, zodat het eerlijk is voor iedereen. De rechtbank complimenteert beide ouders omdat zij beide positieve stappen richting de ander hebben gezet.
De rechtbank ziet ook dat beide ouders veel van [minderjarige] houden en het beste met haar voor hebben. Voor moeder is daarin belangrijk dat er voldoende aandacht is voor de (medische) zorg die [minderjarige] nodig heeft en haar structuur en balans en voor vader is daarin ook heel belangrijk dat [minderjarige] tijd kan doorbrengen met het gezin van vader en [minderjarige]’s halfzus die ook in de even weken bij hem is. De ouders zijn hierin de afgelopen periode een heel eind nader tot elkaar gekomen, maar verschillen nog op enkele punten van standpunt over hoe de definitieve zorgregeling er uit zou moeten komen te zien. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders het er over eens zijn dat [minderjarige] in de even weken bij de man verblijf tot zondagavond 19.00 uur, maar in geschil is nog de vraag of dit dan, zoals de vrouw voorstelt, vanaf dinsdag na school moet zijn, of, zoals de man voorstelt, vanaf maandag 17.00 uur. Nu partijen hierover tijdens de mondelinge behandeling niet tot overeenstemming zijn gekomen, zal de rechtbank daaromtrent als volgt beslissen.
De rechtbank is van oordeel dat een zorgregeling waarbij [minderjarige] in de even weken bij de man is van maandag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de vrouw, het meest passend en in het belang van [minderjarige] te achten is. De rechtbank vindt dat hiermee zo veel mogelijk aan de wens van [minderjarige], om om de week bij haar ouders te wonen, wordt voldaan op een manier die ook tegemoet komt aan hetgeen door de vrouw en de man tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht. Door de zorgregeling maandag om 19:00 uur te laten starten kan [minderjarige] de schoolweek rustig opstarten bij de vrouw en op maandag na school eventueel nog huiswerk maken bij de vrouw. [minderjarige] kan dan verder in alle rust haar spullen pakken voordat ze naar de man gaat. Een dergelijke zorgregeling geeft minder wisselmomenten voor [minderjarige] en meer rust dan de voorlopige zorgregeling, een wens die door beide ouders naar voren is gebracht. Daarbij heeft de man toegezegd dat hij zo veel mogelijk thuis gaat zijn op de dinsdagochtenden dat [minderjarige] er is, waardoor dit wel extra ‘quality time’ voor hem en [minderjarige] en [minderjarige] en haar halfzus oplevert. Daarnaast heeft de man aangegeven de zorgen van de vrouw serieus te nemen. De man is in staat om voor [minderjarige] te zorgen en heeft dat de afgelopen tijd ook gedaan. Daarnaast geven beide partijen aan dat [minderjarige] inmiddels goed in staat is om haar medische zorg zelf uit te voeren en dit, zowel bij de vrouw als bij de man, ook veelal doet. Voor de vraag of het verblijf van [minderjarige] bij de man op maandag dan wel dinsdag moet aanvangen, lijkt dit dan ook geen beslissende factor te zijn. Nu partijen het erover eens zijn dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, zal de rechtbank ten aanzien van de vakanties en feestdagen dienovereenkomstig beslissen.
2.7.
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt als definitieve zorgregeling dat de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, in de even weken van maandag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij en terugbrengt naar de vrouw, en dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen ouders worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks , rechter, in tegenwoordigheid van mr. Brok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.