ECLI:NL:RBZWB:2025:2450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/424896 / FA RK 24-3388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. Yap, verzocht om de echtscheiding van het huwelijk dat in 2014 was voltrokken, en om het éénhoofdig gezag over hun minderjarige zoon. De man was niet verschenen op de mondelinge behandeling, ondanks dat hij opgeroepen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl de nationaliteit van de man onbekend is, vermoedelijk Somalisch. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat partijen al jaren duurzaam van elkaar gescheiden leven en er geen contact meer is tussen hen. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht was. Tevens is het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag over de minderjarige te belasten toegewezen, omdat de man niet in staat is om het gezag uit te oefenen. Het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te vestigen is afgewezen, omdat er geen geschil meer was over het gezamenlijk gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar de echtscheiding zelf kan pas ingaan na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om een aantekening van de gezagsbeslissing te maken in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/424896 / FA RK 24-3388
beschikking d.d. 18 april 2025 betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
in de huwelijksakte genaamd [naam 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom,
en
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hierna te noemen de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 juli 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlage;
- het betekeningsexploot d.d. 23 juli 2024 en de publicatie daarvan in de Staatscourant van 30 juli 2024;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de man in de Staatscourant van 20 december 2024;
- het F9-formulier d.d. 8 augustus 2024 van mr. Yap met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 28 maart 2025. Bij die gelegenheid is mr. Yap verschenen namens de vrouw. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.3. Na te noemen minderjarige is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.De minderjarige heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2014 te [woonplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, tot 14 februari 2018 genaamd [naam 2].
2.3.
Partijen hebben van rechtswege gezamenlijk gezag.
2.4.
De vrouw bezit de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de man is onbekend, vermoedelijk heeft de man de Somalische nationaliteit

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
  • de echtscheiding uit te spreken van het huwelijk tussen partijen voltrokken te [woonplaats] op [datum] 2014;
  • dat de vrouw belast zal zijn met het éénhoofdig gezag over de zoon [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats];
  • dat het hoofdverblijf van de zoon zal zijn gelegen bij de vrouw.
3.2.
Het verzoek is op wettelijk voorgeschreven wijze aan de man betekend. Binnen de daartoe gestelde termijn is geen verweerschrift ontvangen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de man is onbekend. De zaak heeft derhalve internationaal-privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt, nu de gewone verblijfplaats van de vrouw en de minderjarige in Nederland is. Op de verzoeken is het Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
4.2.
Een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding dient een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van het minderjarige kind van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overlegd.
4.3.
De rechtbank constateert dat de vrouw bij haar verzoek tot echtscheiding geen ouderschapsplan heeft overlegd. De rechtbank acht de vrouw desalniettemin ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat partijen al jaren duurzaam van elkaar gescheiden leven en er geen enkel contact meer is tussen hen. Het laatste contact dateert uit 2021. De man is sindsdien onbereikbaar voor de vrouw. Partijen zijn derhalve ook niet in staat om te communiceren over een ouderschapsplan. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
Echtscheiding
4.5.
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal het echtscheidingsverzoek als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Gezag
4.5.
Namens de vrouw wordt verzocht het éénhoofdig gezag over de minderjarige aan haar toe te kennen. Zij acht dit in het belang van de minderjarige. De man heeft geen contact met de minderjarige en weet dus niet wat er in zijn leven speelt. Daarnaast dient de man toestemming te geven voor verschillende dingen. Zo kan de minderjarige niet reizen zonder de toestemming van de man en is het niet uit te sluiten dat de minderjarige in de toekomst vaker vast zal lopen zonder deze toestemming. De man is buiten beeld en het is niet de verwachting dat hier de komende tijd verandering in gaat komen.
4.6.
De Raad geeft aan dat het éénhoofdig gezag van de vrouw over de minderjarige passend is. De man is niet in de mogelijkheid om het gezag uit te oefenen. Hij weet niet hoe het met de minderjarige gaat en wat er in zijn leven afspeelt. De man kan daarin dus geen keuzes maken.
4.7.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te belasten toewijzen. Gebleken is van feiten en omstandigheden die in het belang van de minderjarige aanleiding geven tot afwijking van het in artikel 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde uitgangspunt dat de ouders ook na de echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenen. Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:251a BW in die zin dat er door het ontbreken van ieder contact tussen de ouders een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders indien zij het gezag gezamenlijk zullen blijven uitoefenen. Hierbij is niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Hoofdverblijf
4.8.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de vrouw, voor het deel betreffende het hoofdverblijf van de minderjarige, dient te worden afgewezen. Gelet op de toewijzing van het éénhoofdig gezag aan de vrouw, is er geen sprake meer van een geschil in de uitoefening van het gezamenlijk gezag waarop de rechtbank een beslissing kan nemen en heeft de minderjarige reeds van rechtswege zijn hoofdverblijf bij haar. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad4.9. De vrouw verzoekt de rechtbank de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat deze meteen ingaat, ook als iemand het er niet mee eens is en in hoger beroep gaat. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ook een gezagsbeslissing in het kader van een echtscheidingsprocedure vangt op grond van artikel 1:253p lid 2 BW pas daarna aan. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Aantekening gezagsregister
4.10.
De rechtbank zal de griffier van de rechtbank de opdracht geven om een aantekening van de gezagsbeslissing te maken in het centraal gezagsregister, zoals de wet voorschrijft.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2014 te [woonplaats] met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt dat het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [woonplaats], tot 14 februari 2018 genaamd [naam 2],na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw alleen toekomt;
5.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de onder 5.2. genoemde beslissing in het centraal gezagsregister;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, en, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Brok, in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.