In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag. Eiser had op 1 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2024, maar het UWV heeft niet binnen de wettelijk gestelde termijn gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn was verstreken voordat eiser het UWV in gebreke stelde op 29 januari 2025. De rechtbank beslist zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank legt het UWV op om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Dit is een langere termijn dan de standaard twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de werkdruk van het UWV en het belang van een zorgvuldige heroverweging. Daarnaast wordt het UWV verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.