ECLI:NL:RBZWB:2025:2463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/431662 / JE RK 25-228
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met monitoring van de ouders en hulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, met een tussentijds toetsmoment om de voortgang te monitoren. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] door de problematische communicatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat hulpverlening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om beter te communiceren en heeft de GI opgedragen om de situatie te monitoren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er beroep wordt ingesteld. De behandeling van het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 2 september 2025, waarbij de GI een schriftelijk verslag moet opstellen over de voortgang van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431662 / JE RK 25-228
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de stelbrief van mr. Gulickx van 13 februari 2025;
  • de stelbrief van mr. Avontuur van 14 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en het verzoek van de GI met zaaknummer C/02/431655 JE RK 25-226, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In voormelde zaak is bij afzonderlijke beschikking van 28 maart 2025 beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd om haar mening te geven in een
gesprek met de kinderrechter of op een andere manier. [minderjarige] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder. Er is sprake van een
co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige] in de even weken bij de moeder verblijft en in de oneven weken bij de vader.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 april 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 april 2024 tot 3 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Sinds augustus 2024 heeft [minderjarige] een begeleider vanuit [ggz-instelling] omdat werd gezien dat zij daar behoefte aan had. De begeleider kwam één keer in de twee weken bij de moeder thuis. Dit traject verliep positief. [minderjarige] voelde zich vertrouwd met de begeleider en zowel de begeleider als de moeder zagen dat [minderjarige] beter haar emoties kon reguleren. Desondanks blijft dit een aandachtspunt voor [minderjarige] en zal de begeleider de komende tijd inzetten op diverse technieken om [minderjarige] nog beter te kunnen helpen. Hoewel er sprake leek te zijn van een positieve ontwikkeling, zijn de zorgen om [minderjarige] in december 2024 toegenomen. [minderjarige] heeft bij de GI aangegeven dat niemand haar begrijpt en op school wordt gezien dat [minderjarige] erg onrustig is sinds de opname van haar zus [naam] bij [kliniek]. Beide ouders en de hulpverlening zien daarnaast signalen dat [minderjarige] in de knel zit. Zij praat negatief over de vader bij de moeder en andersom. Beide ouders maken zich zorgen om het gedrag van [minderjarige] omdat haar zus [naam] dit gedrag eerder ook heeft vertoond. Eind december 2024 heeft de vader contact gezocht met de begeleider van [minderjarige]. Sindsdien komt de begeleider één keer in de week bij [minderjarige] langs.
4.2.
De ouderstrijd blijft problematisch. Doordat de ouders niet communiceren, krijgt [minderjarige] de vrijheid om de ouders tegen elkaar uit te spelen. Om die vrijheid te beperken, heeft de GI met beide ouders afgesproken dat zij aan het eind van de week met [minderjarige] een vast format invullen en dit naar elkaar mailen. Dit contact staat echter nog in de kinderschoenen, ook vanwege de stroeve samenwerking met de vader. De vader heeft vanaf het begin aangegeven niet in contact te willen treden met de GI en de hulpverleners. Sinds december 2024 staat de GI in contact met de schoonvader en de partner van de vader om zo naar een samenwerking met de vader toe te werken. Op dit moment is er enkel sprake van voornoemd e-mailcontact. Dit e-mailcontact lijkt goed te verlopen, maar is nog zeer pril. De GI benadrukt open te staan voor een gesprek met de vader. Zij is één keer weggelopen tijdens een gesprek, maar is altijd bereid gebleven om het gesprek te hervatten.
4.3.
Gelet op het voorgaande acht de GI een verlening van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er dient te worden gemonitord of het de ouders lukt om op de nu ingezette manier over [minderjarige] te communiceren en wat dit met het gedrag van [minderjarige] doet. In de komende periode zal daarnaast toegewerkt worden naar een voor beide ouders acceptabele informatiewisseling. Omdat hier nog veel stappen in te zetten zijn, is het onduidelijk wat [minderjarige] nog meer nodig heeft om zich gezien en gehoord te voelen door beide ouders. Ook zal er onderzocht worden of de huidige hulpverlening voldoende is voor [minderjarige] om buiten het conflict van de ouders te kunnen staan en of [minderjarige] hulp nodig heeft bij de verwerking van de situatie rondom haar zus [naam].

5.De standpunten van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij het verzoek van de GI ondersteunt. [minderjarige] heeft baat bij de hulpverlening vanuit [ggz-instelling], maar vertoont sinds kort zorgelijk gedrag waarbij zij de ouders tegen elkaar uitspeelt. Het contact tussen de ouders verloopt nog altijd stroef. De vader heeft zich vanaf het begin van de ondertoezichtstelling volledig onttrokken aan de hulpverlening. Sinds kort hebben de ouders e-mailcontact via een vast format. Desondanks ziet de moeder dat [minderjarige] nog steeds de ruimte ervaart om de ouders tegen elkaar uit te spelen, omdat zij bepaalt wat er in de mail naar de andere ouder komt te staan.
5.2.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich niet verzet tegen het verzoek van de GI. Het gaat goed met [minderjarige] en zij heeft baat bij de hulpverlening vanuit [ggz-instelling]. Wel ziet de vader dat [minderjarige] nog moeite heeft met de situatie van haar zus [naam]. Ook de oudercommunicatie is sinds vorig jaar verbeterd. De vader heeft het e-mailcontact middels een vast format geïnitieerd en dit verloopt goed. Ondanks de positieve ontwikkelingen vindt de vader een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat de GI zicht kan blijven houden op [minderjarige]. Daarbij benadrukt de vader dat hij hoopt dat de GI meer inzet toont dan het afgelopen jaar. Zowel de vader als [minderjarige] hebben namelijk amper contact gehad met de GI. De vader ziet dat er nog verbeterpunten zijn en hoopt dat er de komende periode stappen gemaakt kunnen worden.
Desgevraagd benadrukt de vader dat hij het gesprek wilde aangaan met de GI, maar dat de GI gedurende het gesprek is weggelopen. Zijn partner en schoonvader onderhouden op dit moment het contact met de GI. De vader heeft nog een keer geprobeerd een nieuw gesprek te initiëren, maar de GI heeft daar niet op gereageerd. Op dit moment staat de vader niet open voor een nieuw gesprek. Hij vindt het e-mailcontact voor nu voldoende. Tot slot benadrukt de vader dat hij het niet eens is met een aantal stellingen in het plan van aanpak. De vader betwist nadrukkelijk dat er bij hem sprake is van psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en crimineel gedrag.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter complimenteert [minderjarige] voor de positieve ontwikkeling die zij heeft ingezet met de hulpverlener van [ggz-instelling]. Desondanks zijn de zorgen om [minderjarige] in een korte periode toegenomen. [minderjarige] vertoont zorgelijk gedrag waarbij zij de ouders tegen elkaar lijkt uit te speken. [minderjarige] krijgt daarvoor ook de ruimte omdat de ouders nog altijd niet, althans niet zonder spanningen, met elkaar in contact kunnen zijn over [minderjarige] en haar zus. Het is positief dat de ouders sinds kort
e-mailcontact over [minderjarige] hebben via een vast format. Dit contact staat echter nog in de kinderschoenen en is tot nu toe nog niet voldoende gebleken om de ruimte die [minderjarige] ervaart te dichten. Het baart de kinderrechter forse zorgen dat [minderjarige] nog altijd klem lijkt te zitten tussen haar ouders en gedrag vertoont wat passend is bij het verkeren in een loyaliteitsconflict.
6.4.
De kinderrechter is van oordeel dat hulpverlening nog noodzakelijk is om voornoemde zorgen weg te nemen. Ook de moeder erkent dat zij en [minderjarige] hiervoor nog hulp nodig hebben. De kinderrechter complimenteert de moeder voor haar inzicht en ziet dat de moeder bereid is haar medewerking te verlenen. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat het dwingend kader van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is. De vader geeft aan een actievere rol van de GI te wensen, maar heeft zelf het contact met de GI afgehouden en aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken met hulpverlening. Gelet op de houding van de vader heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening binnen het vrijwillig kader van de grond zal komen.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter acht het voor nu van belang dat de
GI monitort hoe het contact tussen de ouders verloopt en of dit het zorgelijke gedrag van [minderjarige] doet verminderen. Daarbij is het ook belangrijk dat de hulpverlening voor [minderjarige]
wordt gecontinueerd en, indien nodig, uitgebreid. De kinderrechter benadrukt daarbij dat het van belang is dat de ondertoezichtstelling ook doelmatig is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader geen medewerking wil verlenen en niet in contact wil treden met de GI. Indien de vader volhardt in deze houding, kan de GI haar taak niet doelmatig uitvoeren. De kinderrechter wenst daarom een vinger aan de pols te houden om tussentijds te beoordelen hoe de situatie is en of de vader zich anders dan nu openstelt voor contact met de GI. Om die reden zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
6.6.
De beoordeling van het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden
tot
2 september 2025 PRO FORMA. De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk
op genoemde pro forma datum schriftelijk verslag te doen over het verloop van de ondertoezichtstelling, de samenwerking met (voornamelijk) de vader, de doelmatigheid van de ondertoezichtstelling en haar standpunt over het resterende deel van het verzoek en het gewenste verdere procesverloop. Daarbij dient de GI een afschrift van dat verslag aan de advocaten van de ouders toe te zenden.
6.7.
De kinderrechter stelt de advocaten van de ouders vervolgens in de gelegenheid
binnen één weekna ontvangst van het verslag van de GI te reageren, in het bijzonder of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan, dan wel of zij een nadere mondelinge behandeling wensen.
6.8.
Indien het resterende verzoek wordt gehandhaafd en een nieuwe mondelinge behandeling gewenst is, zal een nieuwe mondelinge behandeling worden gepland. Op 2 september 2025 zal dus
geenmondelinge behandeling plaatsvinden.
6.9.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel,
uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de
beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 3 april 2025 tot 3 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de behandeling van het restende deel van het verzoek van de GI aan tot
2 september 2025 PRO FORMA, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI,
zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.6, en de standpunten van de advocaten van de ouders;
7.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing in deze zaak voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.