4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Pressieverbod
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de, in het dossier aanwezige en ten overstaan van de politie, afgelegde getuigenverklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat het pressieverbod is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat het pressieverbod, zoals de wet dat kent, is neergelegd in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), wat ziet op een verbod jegens een verdachte en niet jegens een getuige. In zoverre is reeds geen sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, waaraan een rechtgevolg zoals bewijsuitsluiting dient te worden verbonden. De rechtbank merkt hierbij op dat zij ook overigens niet inziet dat een schending van een vormvoorschrift die zou hebben plaatsgevonden jegens een getuige, leidt tot enig nadeel jegens verdachte waardoor er ook om die reden geen sprake kan zijn van bewijsuitsluiting.
Voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat er ongeoorloofde druk op de getuigen is uitgeoefend, waardoor hun verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat hiervan niet is gebleken. De rechtbank verwijst naar het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ‘getuigen onder nummer’ d.d. 6 april 2024. Daarin is aangegeven dat aan de getuigen die onder nummer zijn gehoord, is uitgelegd dat de rechter-commissaris in een later stadium alsnog kan besluiten tot het bekend maken van de identiteit van de getuigen. De rechtbank stelt hiermee vast dat de getuigen geen anonimiteit is gegarandeerd. De door de verdediging geschetste omstandigheden dat de getuigen werden overrompeld door de politie door hen onaangekondigd thuis op te zoeken en er door de politie toezeggingen zijn gedaan die niet zijn nagekomen, kunnen ieder op zich zelf en ook in samenhang bezien dan ook niet leiden tot het oordeel dat de verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Dit wordt niet anders voor zover de verklaringen zijn afgelegd door drugsgebruikers. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de getuigen dusdanig onder invloed waren dat de verklaringen als onbetrouwbaar zou moeten worden bestempeld.
De rechtbank constateert wel dat enkele getuigen later bij de rechter-commissaris afgezwakt of minder belastend hebben verklaard over met name de duur van de periode dat zij bij [handelsnaam] drugs hebben afgenomen, al dan niet met de bedoeling om zichzelf minder te belasten omdat hun identiteit op dat moment inmiddels bekend was. In de kern hebben de meeste getuigen echter niet wezenlijk anders verklaard over het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, te weten het dealen in harddrugs. Ook is geen afstand genomen van de eerder gedane herkenningen van verdachten. Dit doet aldus niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder (anoniem) afgelegde verklaring bij de politie.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de getuigenverklaringen zoals afgelegd tegenover de politie als betrouwbaar kunnen worden bestempeld en daarmee in beginsel voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de verklaringen van de getuigen niet op zichzelf staan en dat deze voor het gebruik ervan steun moeten vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
[getuige 1]
De verdediging heeft zich reeds op het standpunt gesteld dat de verhoren van [getuige 1] van het bewijs moeten worden uitgesloten aangezien deze onbetrouwbaar zijn. Daarbij komt dat ook bewijsuitsluiting dient te volgen omdat onmogelijk kan worden vastgesteld dat de anonieme getuigenverklaring ten overstaan van de politie door [getuige 1] is afgelegd, nu hij op 11 september 2024 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat vooral zijn vader op 14 juli 2023 met de politie heeft gesproken.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de politie op 14 juli 2023 naar de woning van familie [getuige 1] is gegaan om aldaar een van de afnemers van [handelsnaam] te horen. Tijdens dat verhoor zijn zowel door [getuige 1] als door vader [getuige 2] vragen beantwoord. Beiden zijn bij de rechter-commissaris gehoord en hebben bij de rechter-commissaris bevestigd dat zij degenen zijn geweest die op dat moment met de politie hebben gesproken en dat dit gesprek ging over de aankoop van drugs. De politie heeft, naar aanleiding van voormeld verhoor, gerelateerd dat zij niet meer concreet kan aangeven wie welke vraag heeft beantwoord. Uit de inhoud van het verhoor door de politie onder nummer, leidt de rechtbank evenwel af, dat de verbalisanten hebben gesproken met de gebruiker van drugs. Het is deze persoon die in het verhoor bij de rechter-commissaris op 11 september 2024 heeft bevestigd dat er aan hem foto’s zijn getoond tijdens het politieverhoor in zijn woning. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan kan worden vastgesteld dat het de zoon [getuige 1] is die aan de hand van foto’s verdachten heeft herkend. Dat hij op een later moment heeft betwist dat hij de personen op de foto’s heeft herkend, maakt niet dat zijn verklaring onder nummer, die op ambtseed is opgetekend, onbetrouwbaar is. Ook het feit dat vader inbreng heeft gehad in het verhoor ten overstaan van de politie, maakt dit niet anders, nu de kern van de verklaring, namelijk de herkenning van personen als zijnde de drugsdealers en de periode waarin er is gekocht, door zoon is afgelegd, zoals volgt uit het voorgaande.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaring afgelegd bij de politie als betrouwbaar kan worden bestempeld en deze kan worden gebezigd voor het bewijs. Het verweer wordt aldus verworpen.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de fotoherkenningen zoals die door de getuigen zijn gedaan van het bewijs moeten worden uitgesloten aangezien er sprake is geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie. De rechtbank overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat indien en voor zover er sprake zou zijn geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie, dit gegeven op zichzelf nog niet met zich meebrengt dat er sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim. Dit nog daargelaten de vraag of dat er zonder meer toe zou moeten leiden dat de herkenning die daarvan het gevolg is om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Er staat geen rechtsregel aan in de weg om – met de daarbij gepaste behoedzaamheid – voor het bewijs gebruik te maken van een enkelvoudige fotobewijsconfrontatie indien de getuige de (vermoedelijke) dader van het strafbare feit al kent. Afhankelijk van de overige feiten en omstandigheden, kan aan een enkelvoudige fotoconfrontatie minder bewijskracht worden toegekend. De rechtbank is aldus al om die reden van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en verwerpt het verweer.
De rechtbank ziet evenwel dat er aan de getuigen alleen foto’s zijn getoond van de verschillende verdachten en niet van andere op de verdachten gelijkende personen. Voor de bruikbaarheid van de herkenningen die hiervan het gevolg zijn, is van belang in hoeverre een en ander steun vindt in de andere bewijsmiddelen.
Duiding inhoud gesprekken
Bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, waarvan hier sprake is, moet behoedzaamheid worden betracht, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de chatgesprekken onmiskenbaar over het dealen in cocaïne en heroïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. De gesprekken betreffen korte gesprekken waarin er hoofdzakelijk hoeveelheden, adressen, bedragen en tijden worden genoemd.
Er wordt in de chatgesprekken onder andere gesproken over grammen, hele, halve, SOS, coca, wit en bruin. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in Opiumwetzaken met deze termen veelal wordt gedoeld op respectievelijk cocaïne en heroïne. Gelet op de termen die zijn gebruikt in de gesprekken, in samenhang bezien met de pseudokopen, de door de getuigen afgelegde verklaringen en de onder verschillende verdachten in dit onderzoek aangetroffen drugs, is de rechtbank van oordeel dat het in de gesprekken over illegale zaken gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de chatberichten in het dossier dan ook voldoende houvast om conclusies te trekken ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verenigt zich met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de chatberichten en verzonden notities worden gebruikt. Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere strafzaken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van de verdachte ligt om uitleg te geven over de gesprekken waaraan hij zelf heeft deelgenomen, maar hij dat niet heeft gedaan.
Het strafrechtelijk verwijt
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van het dossier. Hieruit leidt zij af dat het verwijt dat verdachte onder feit 1 wordt gemaakt ziet op het in een bepaalde periode dealen van cocaïne voor zover dit is gebeurd onder de noemer van ‘ [handelsnaam] ’. De rechtbank zal haar oordeel ten aanzien van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen dan ook daartoe beperken. Dit betekent dat, waar dit van toepassing zou zijn, gedragingen die weliswaar duiden op het dealen in drugs maar waar geen directe link met [handelsnaam] kan worden vastgesteld, naar het oordeel van de rechtbank buiten de reikwijdte van de tenlastelegging vallen.
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast.
In de regio [plaats 1] waren voorafgaande aan 3 juli 2023 al geruime tijd twee drugstelefoonlijnen actief, te weten de telefoonnummers + [telefoonnummer 1] en + [telefoonnummer 2] . Bij deze telefoonnummers konden drugs worden besteld. Dagelijks werden er afspraken gemaakt voor een ontmoeting om cocaïne of heroïne af te leveren. Het nummer [telefoonnummer 1] was gericht op het verkopen van (snuif)cocaïne en het nummer [telefoonnummer 2] was gericht op het verkopen van zowel cocaïne als heroïne en werd ook wel de ‘rooklijn’ genoemd. Beide nummers profileerden zich als de ‘ [handelsnaam] ’ en maakten daarbij gebruik van een profielfoto waarop een brandweerman en de term “SOS” waren te zien. Daarbij werd aangegeven 24/7 bereikbaar te zijn. De personen die gebruik maakten van deze nummers werkten in ploegendiensten. Zo was er een ochtenddienst, van 06.00 uur tot 14.00 uur, een middagdienst van 14.00 uur tot 22.00 uur en een nachtdienst van 22.00 uur tot 06.00 uur. De nummers, althans de gebruikers ervan, stonden met elkaar in contact en er was sprake van een samenwerking.
[telefoonnummer 1]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was over de periode van 10 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 een telefoontap aangesloten. Aan de hand van de tapgesprekken zijn er observaties verricht, op grond waarvan op meerdere momenten personen en/of hun voertuigen zijn herkend. Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Daarnaast hebben er pseudokopen plaatsgevonden, waarbij de politie op meerdere momenten cocaïne heeft gekocht en zijn verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] herkend. Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [medeverdachte 4] de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] in beslag genomen.
[telefoonnummer 2]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was over de periode van 13 juni 2023 tot en met 3 juli 2023 een telefoontap aangesloten en ook zijn er observaties verricht. Verdachten [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 7] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [medeverdachte 7] de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] in beslag genomen.
Onderzoek telefoons
Onder verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn telefoons in beslag genomen en onderzocht. Hieruit volgt dat gebruik werd gemaakt van verschillende communicatiediensten en dat er berichten, ook tussen verdachten, zijn aangetroffen die duidden op de handel in verdovende middelen. De gebruikers van de accounts binnen deze verschillende communicatiediensten werden geïdentificeerd als zijnde de verdachten binnen dit onderzoek. Bovendien werd er in diverse telefoons een groepschat (snapchat) aangetroffen met aanvangsdatum 6 december 2022 en einddatum 3 juli 2023. Naast alle verdachten in dit onderzoek, was ook het account “ [gebruikersnaam 1] ” aan deze groepschat toegevoegd. Uit onderzoek is gebleken dat “ [gebruikersnaam 1] ” ook gebruik maakte van de aliassen “ [gebruikersnaam 2] ” en “ [gebruikersnaam 3] ”. Bij verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] werden in de telefoons notities met een reeks cijfers en letters aangetroffen die vrijwel dagelijks onderling werden verstuurd. Soortgelijke notities werden door verdachten ook aan “ [gebruikersnaam 2] ” gestuurd, die door de politie worden geïnterpreteerd als mogelijke berekeningen die gaan over de omzet en voorraad.
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 5] werd bij hem een mobiele telefoon aangetroffen met telefoonnummer + [telefoonnummer 3] . Net als bij de deallijnen, werd er bij WhatsApp gebruik gemaakt van een profielfoto van een brandweerman met daarbij de tekst SOS. De status in WhatsApp betrof “24/7 online”. Door het nummer + [telefoonnummer 3] werd op meerdere data een bericht naar een groot aantal contacten gestuurd. Dit bericht betreft een reclame bericht waarin de diensten van de ' [handelsnaam] ' worden aanbevolen.
Ploegendienst
Uit de chats, observaties en getuigenverklaringen stelt de rechtbank voorts vast dat de verdachten binnen dit onderzoek ploegendiensten draaiden. Zo hebben verschillende getuigen aan de hand van de hen getoonde foto’s niet alleen aangegeven dat zij een verdachte als dealer herkenden, maar in sommige gevallen ook welke dienst deze draaide. [verdachte] werd daarbij herkend als degene die de nachtdienst draaide, [medeverdachte 7] de ochtend en [medeverdachte 6] de middag. Dit komt overeen met de bevindingen uit de in het dossier aanwezige chats waaruit tevens kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 3] werkzaam was in de nacht, [medeverdachte 4] in de ochtend en [medeverdachte 2] in de middag/avond. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] stond in de telefoon van [medeverdachte 4] ook opgeslagen onder de naam ‘nachtdienst’.
Deelconclusie
De rechtbank is op basis van bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
Periode
Op basis van de periode dat de telefoons zijn getapt, kan in ieder geval worden vastgesteld dat er met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de periode van 10 mei 2023 tot en met 3 juli 2023 is gedeald en met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in de periode van 13 juni tot en met 3 juli 2023 is gedeald door de ‘ [handelsnaam] ’. De verdachten binnen dit onderzoek waren daarbij toen ook actief als dealer.
De tenlastelegging gaat uit van een veel ruimere periode.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de ‘ [handelsnaam] ’ zich al geruime tijd vóór 10 mei 2023 respectievelijk 13 juni 2023 bezig hield met het dealen van harddrugs, in ieder geval al sinds 2018. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat alle verdachten binnen dit onderzoek ook al gedurende deze periode werkzaam waren voor de ‘ [handelsnaam] ’. Zo hebben getuigen aangegeven dat de samenstelling van de personen die gebruik maakten van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] wisselde en wordt de periode dat de verschillende verdachten daarbij betrokken waren geduid op maximaal een aantal maanden tot 3 jaar.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich gedurende de periode van 1 december 2022 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze tenlastegelegde periode wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank verwijst in dat verband naar de in het dossier en onder de bewijsmiddelen opgenomen chats waaruit blijkt van contacten met medeverdachten en ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en handelingen die verband houden met dealen onder de “ [handelsnaam] ”. Zo wordt op 12 december 2022 het telefoonnummer waar ‘ [gebruikersnaam 2] ’ gebruik van maakte door [medeverdachte 6] naar verdachte verzonden. Op 13 december 2022 wordt er vervolgens een notitie door [medeverdachte 6] aan verdachte verzonden. Soortgelijke notities worden ook in de telefoons van medeverdachten aangetroffen en worden tot 3 juli 2023 bijna dagelijks aan ‘ [gebruikersnaam 2] ’ verzonden. Op 25 december 2022 vindt er wederom een gesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte waarbij wordt gesproken over dat [medeverdachte 6] de zakken heeft van [gebruikersnaam 3] . Dat verdachte zich vanaf 1 december 2022 bezighield met het dealen van harddrugs vindt tevens steun in de verklaring van [getuige 3] die verdachte als dealer heeft herkend en heeft verklaard dat hij een maand of 5 tot 7 drugs bij hem kocht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode hoogstens gesteld kan worden op de periode van 13 juni 2023 tot en met 3 juli 2023. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd over hoe de voornoemde feiten en omstandigheden dan zouden moeten worden uitgelegd. Nu deze uitleg is uitgebleven, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, ziet de rechtbank geen redenen een andere periode bewezen te verklaren dan hierboven is weergegeven.
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 december 2022 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne.
Medeplegen
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gedeald. Niet alleen samen met de andere gebruikers van de dealtelefoon, maar ook kan worden vastgesteld dat er sprake was van een samenwerking tussen de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Beide telefoonnummers maakten gebruik van nagenoeg hetzelfde logo en dezelfde pushname, waren 24/7 actief en draaiden dezelfde ploegendiensten. Ook de eerder genoemde groepschat en de onderlinge chats duiden op een samenwerking tussen de verdachten. Ook de notities die zijn aangetroffen en doorgezonden naar “ [gebruikersnaam 2] ”, het gegeven dat op hetzelfde moment de gegevens van beide telefoonnummers werden gewist en er is waargenomen dat verdachten elkaar in verschillende samenstellingen troffen bij de Esso aan de [locatie] te [plaats 1] wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de telefoonnummers, en daarmee tussen verdachten onderling. Het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
FEIT 2
De rechtbank acht op basis van de in het dossier aanwezig bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 juli 2023 opzettelijk ongeveer 75 gram cocaïne en ongeveer 8 gram heroïne aanwezig heeft gehad. Hierbij wordt aangetekend dat de rechtbank bij berekening van de totale hoeveelheid op een grotere hoeveelheid uitkomt dan ten laste is gelegd.
Nu uit het dossier een duidelijk verband volgt tussen het bezit van de cocaïne en heroïne en de activiteiten van de “ [handelsnaam] ” acht de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
FEIT 3
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, leidt de rechtbank af dat er onmiskenbaar sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband genaamd de “ [handelsnaam] ”, waarbij in ieder geval gebruik werd gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Dit waren de nummers van de dealtelefoons waar bestellingen van harddrugs konden worden geplaatst. Deze telefoons werden bij het einde van de dienst doorgegeven aan degene die daarna dienst had. Er werd jarenlang gedurende 24 uur per dag in wisselende diensten gewerkt waarbij de dealers elkaar collega noemden. Ook werd er geadverteerd door middel van pushberichten. Uit de chats is voorts gebleken dat er zelfs een uitje werd georganiseerd waardoor de verkoop van de harddrugs een dag stil lag. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er leiding werd gegeven aan de organisatie door “ [gebruikersnaam 2] ”. Zo noemt hij zichzelf in een chat met [medeverdachte 6] “manager” en blijkt dat er ook verantwoording aan deze persoon moest worden afgelegd. Dit blijkt niet alleen aan de aan hem verzonden dagelijkse notities met berekeningen over omzet en voorraad, maar ook uit de chats waarin “ [gebruikersnaam 2] ” onder meer wil weten waar iemand zich bevindt en hoeveel voorraad er nog is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter. Deze organisatie had als oogmerk dealen van cocaïne en heroïne.
Verdachte heeft als drugsdealer binnen deze organisatie gedurende ruim een half jaar een actieve rol vervuld. De rechtbank sluit wat de periode betreft aan bij de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 december 2022 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie.