4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid getuigen
De rechtbank constateert dat er getuigen zijn gehoord onder nummer door de politie en later onder eigen naam bij de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat enkele getuigen bij de rechter-commissaris afgezwakt of minder belastend hebben verklaard over met name de duur van de periode dat zij bij [handelsnaam] drugs hebben afgenomen, al dan niet met de bedoeling om zichzelf minder te belasten omdat hun identiteit op dat moment inmiddels bekend was. In de kern hebben de meeste getuigen echter niet wezenlijk anders verklaard over het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, te weten het dealen in harddrugs. Ook is geen afstand genomen van de eerder gedane herkenningen van verdachten. Dit doet aldus niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder (anoniem) afgelegde verklaring bij de politie.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de getuigenverklaringen zoals afgelegd tegenover de politie als betrouwbaar kunnen worden bestempeld en daarmee in beginsel voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de verklaringen van de getuigen niet op zichzelf staan en dat deze voor het gebruik ervan steun moeten vinden in andere bewijsmiddelen.
[getuige 1]
De verdediging heeft zich reeds op het standpunt gesteld dat de verhoren van [getuige 1] van het bewijs moeten worden uitgesloten aangezien deze onbetrouwbaar zijn. Daarbij komt dat ook bewijsuitsluiting dient te volgen omdat onmogelijk kan worden vastgesteld dat de anonieme getuigenverklaring ten overstaan van de politie door [getuige 1] is afgelegd, nu hij op 11 september 2024 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat vooral zijn vader op 14 juli 2023 met de politie heeft gesproken.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de politie op 14 juli 2023 naar de woning van familie [getuige 1] is gegaan om aldaar een van de afnemers van [handelsnaam] te horen. Tijdens dat verhoor zijn zowel door [getuige 1] als door vader [getuige 2] vragen beantwoord. Beiden zijn bij de rechter-commissaris gehoord en hebben bij de rechter-commissaris bevestigd dat zij degenen zijn geweest die op dat moment met de politie hebben gesproken en dat dit gesprek ging over de aankoop van drugs. De politie heeft, naar aanleiding van voormeld verhoor, gerelateerd dat zij niet meer concreet kan aangeven wie welke vraag heeft beantwoord. Uit de inhoud van het verhoor door de politie onder nummer, leidt de rechtbank evenwel af, dat de verbalisanten hebben gesproken met de gebruiker van drugs. Het is deze persoon die in het verhoor bij de rechter-commissaris op 11 september 2024 heeft bevestigd dat er aan hem foto’s zijn getoond tijdens het politieverhoor in zijn woning. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan kan worden vastgesteld dat het de zoon [getuige 1] is die aan de hand van foto’s verdachten heeft herkend. Dat hij op een later moment heeft betwist dat hij de personen op de foto’s heeft herkend, maakt niet dat zijn verklaring onder nummer, die op ambtseed is opgetekend, onbetrouwbaar is. Ook het feit dat vader inbreng heeft gehad in het verhoor ten overstaan van de politie, maakt dit niet anders, nu de kern van de verklaring, namelijk de herkenning van personen als zijnde de drugsdealers en de periode waarin er is gekocht, door zoon is afgelegd, zoals volgt uit het voorgaande.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaring afgelegd bij de politie als betrouwbaar kan worden bestempeld en deze kan worden gebezigd voor het bewijs. Het verweer wordt aldus verworpen.
Duiding inhoud gesprekken
Bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, waarvan hier sprake is, moet behoedzaamheid worden betracht, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de chatgesprekken onmiskenbaar over het dealen in cocaïne en heroïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. De gesprekken betreffen korte gesprekken waarin er hoofdzakelijk hoeveelheden, adressen, bedragen en tijden worden genoemd.
Er wordt in de chatgesprekken onder andere gesproken over grammen, hele, halve, SOS, coca, wit en bruin. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in Opiumwetzaken met deze termen veelal wordt gedoeld op respectievelijk cocaïne en heroïne. Gelet op de termen die zijn gebruikt in de gesprekken, in samenhang bezien met de pseudokopen, de door de getuigen afgelegde verklaringen en de onder verschillende verdachten in dit onderzoek aangetroffen drugs, is de rechtbank van oordeel dat het in de gesprekken over illegale zaken gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de chatberichten in het dossier dan ook voldoende houvast om conclusies te trekken ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verenigt zich met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de chatberichten en verzonden notities worden gebruikt. Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere strafzaken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van de verdachte ligt om uitleg te geven over de gesprekken waaraan hij zelf heeft deelgenomen, maar hij dat niet heeft gedaan.
Het strafrechtelijk verwijt
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van het dossier. Hieruit leidt zij af dat het verwijt dat verdachte onder feit 1 wordt gemaakt ziet op het in een bepaalde periode dealen van cocaïne en heroïne voor zover dit is gebeurd onder de noemer van ‘ [handelsnaam] ’. De rechtbank zal haar oordeel ten aanzien van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen dan ook daartoe beperken. Dit betekent dat, waar dit van toepassing zou zijn, gedragingen die weliswaar duiden op het dealen in drugs maar waar geen directe link met [handelsnaam] kan worden vastgesteld, naar het oordeel van de rechtbank buiten de reikwijdte van de tenlastelegging vallen.
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast.
In de regio [plaats 1] waren voorafgaande aan 3 juli 2023 al geruime tijd twee drugstelefoonlijnen actief, te weten de telefoonnummers + [telefoonnummer 1] en + [telefoonnummer 2] . Bij deze telefoonnummers konden drugs worden besteld. Dagelijks werden er afspraken gemaakt voor een ontmoeting om cocaïne of heroïne af te leveren. Het nummer [telefoonnummer 1] was gericht op het verkopen van (snuif)cocaïne en het nummer [telefoonnummer 2] was gericht op het verkopen van zowel cocaïne als heroïne en werd ook wel de ‘rooklijn’ genoemd. Beide nummers profileerden zich als de ‘ [handelsnaam] ’ en maakten daarbij gebruik van een profielfoto waarop een brandweerman en de term “SOS” waren te zien. Daarbij werd aangegeven 24/7 bereikbaar te zijn. De personen die gebruik maakten van deze nummers werkten in ploegendiensten. Zo was er een ochtenddienst, van 06.00 uur tot 14.00 uur, een middagdienst van 14.00 uur tot 22.00 uur en een nachtdienst van 22.00 uur tot 06.00 uur. De nummers, althans de gebruikers ervan, stonden met elkaar in contact en er was sprake van een samenwerking.
[telefoonnummer 1]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was over de periode van 10 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 een telefoontap aangesloten. Aan de hand van de tapgesprekken zijn er observaties verricht, op grond waarvan op meerdere momenten personen en/of hun voertuigen zijn herkend. Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Daarnaast hebben er pseudokopen plaatsgevonden, waarbij de politie op meerdere momenten cocaïne heeft gekocht en zijn verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] herkend. Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [medeverdachte 4] de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] in beslag genomen.
[telefoonnummer 2]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was over de periode van 13 juni 2023 tot en met 3 juli 2023 een telefoontap aangesloten en ook zijn er observaties verricht. Verdachten [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [medeverdachte 7] de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] in beslag genomen.
Onderzoek telefoons
Onder verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 7] zijn telefoons in beslag genomen en onderzocht. Hieruit volgt dat gebruik werd gemaakt van verschillende communicatiediensten en dat er berichten, ook tussen verdachten, zijn aangetroffen die duidden op de handel in verdovende middelen. De gebruikers van de accounts binnen deze verschillende communicatiediensten werden geïdentificeerd als zijnde de verdachten binnen dit onderzoek. Bovendien werd er in diverse telefoons een groepschat (snapchat) aangetroffen met aanvangsdatum 6 december 2022 en einddatum 3 juli 2023. Naast alle verdachten in dit onderzoek, was ook het account “ [gebruikersnaam 1] ” aan deze groepschat toegevoegd. Uit onderzoek is gebleken dat “ [gebruikersnaam 1] ” ook gebruik maakte van de aliassen “ [gebruikersnaam 2] ” en “ [gebruikersnaam 3] ”. Bij verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 7] werden in de telefoons notities met een reeks cijfers en letters aangetroffen die vrijwel dagelijks onderling werden verstuurd. Soortgelijke notities werden door verdachten ook aan “ [gebruikersnaam 2] ” gestuurd, die door de politie worden geïnterpreteerd als mogelijke berekeningen die gaan over de omzet en voorraad.
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 5] werd bij hem een mobiele telefoon aangetroffen met telefoonnummer + [telefoonnummer 3] . Net als bij de deallijnen, werd er bij WhatsApp gebruik gemaakt van een profielfoto van een brandweerman met daarbij de tekst SOS. De status in WhatsApp betrof “24/7 online”. Door het nummer + [telefoonnummer 3] werd op meerdere data een bericht naar een groot aantal contacten gestuurd. Dit bericht betreft een reclame bericht waarin de diensten van de ' [handelsnaam] ' worden aanbevolen.
Ploegendienst
Uit de chats, observaties en getuigenverklaringen stelt de rechtbank voorts vast dat de verdachten binnen dit onderzoek ploegendiensten draaiden. Zo hebben verschillende getuigen aan de hand van de hen getoonde foto’s niet alleen aangegeven dat zij een verdachte als dealer herkenden, maar in sommige gevallen ook welke dienst deze draaide. [medeverdachte 6] werd daarbij herkend als degene die de nachtdienst draaide, [medeverdachte 7] de ochtend en [verdachte] de middag. Dit komt overeen met de bevindingen uit de in het dossier aanwezige chats waaruit tevens kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 3] werkzaam was in de nacht, [medeverdachte 4] in de ochtend en El- [medeverdachte 2] in de middag/avond. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] stond in de telefoon van [medeverdachte 4] ook opgeslagen onder de naam ‘nachtdienst’.
Deelconclusie
De rechtbank is op basis van bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
Periode
Op basis van de periode dat de telefoons zijn getapt, kan in ieder geval worden vastgesteld dat er met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de periode van 10 mei 2023 tot en met 3 juli 2023 is gedeald en met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in de periode van 13 juni tot en met 3 juli 2023 is gedeald door de ‘ [handelsnaam] ’. De verdachten binnen dit onderzoek waren daarbij toen ook actief als dealer.
De tenlastelegging gaat uit van een veel ruimere periode.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de ‘ [handelsnaam] ’ zich al geruime tijd vóór 10 mei 2023 respectievelijk 13 juni 2023 bezig hield met het dealen van harddrugs, in ieder geval al sinds 2018. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat alle verdachten binnen dit onderzoek ook al gedurende deze periode werkzaam waren voor de ‘ [handelsnaam] ’. Zo hebben getuigen aangegeven dat de samenstelling van de personen die gebruik maakten van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] wisselde en wordt de periode dat de verschillende verdachten daarbij betrokken waren geduid op maximaal een aantal maanden tot 3 jaar.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat.er onder meer op 31 december 2019 een politiecontrole van verdachte plaatsvond waarbij verbalisanten zeer sterk het vermoeden hadden dat hij zich op dat moment bezighield met de handel in verdovende middelen. Ook blijkt uit het dossier van eerdere contacten (vanaf januari 2021) met een aantal medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en met medeverdachte [medeverdachte 6] , zelfs al vanaf oktober 2018. De rechtbank ziet in het voorgaande sterke aanwijzingen dat verdachte zich al jarenlang bezighield met het dealen van cocaïne en heroïne en zelfs al vóór de periode die aan hem ten laste is gelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de tenlastegelegde periode wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank wijst naar de in het dossier aanwezige en onder de bewijsmiddelen opgenomen chats waaruit blijkt van vele contacten met medeverdachten en ‘ [gebruikersnaam 2] ’ met betrekking tot handelingen die verband houden met dealen onder de “ [handelsnaam] ”. Zo wordt er onder meer op 29 juni 2021 een adres naar verdachte doorgestuurd door medeverdachte [medeverdachte 7] en op 27 juli 2021 spreken zij over geldbedragen. Deze gesprekken komen overeen met de gesprekken zoals ook in 2023 worden gevoerd, waarbij er wordt gesproken over adressen, tijdstippen en geldbedragen. Op 25 januari 2022 wordt het telefoonnummer [telefoonnummer 2] door verdachte opgeslagen als contactnaam “Werk Tell” en op 29 januari 2022 wordt er voorts een chat gestart met “ [gebruikersnaam 2] ” waarin er wordt gesproken over ontmoetingen. Voorts wordt op 12 december 2022 het telefoonnummer waar ‘ [gebruikersnaam 2] ’ gebruik van maakt door verdachte naar medeverdachte El [medeverdachte 6] verzonden. Op 13 december 2022 wordt er vervolgens een notitie door verdachte aan El [medeverdachte 6] verzonden. Soortgelijke notities werden ook in de telefoons van medeverdachten aangetroffen en werden tot 3 juli 2023 bijna dagelijks aan ‘ [gebruikersnaam 2] ’ verzonden. De rechtbank volgt de interpretatie hiervan door de politie, namelijk dat het hier ging om berekeningen over de voorraad en omzet. Op 25 december 2022 vindt er wederom een gesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 6] waarbij wordt gesproken over dat het feit dat verdachte de zakken heeft van [gebruikersnaam 3] .
Dat verdachte zich vanaf eind juni 2021 bezighield met het dealen in harddrugs vindt tevens steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , die verdachte heeft herkend als de jongen die in de middag/avond reed en heeft verklaard dat hij al reed sinds hij bij hen koopt en dat dat sinds 2018 is. Ook [getuige 3] heeft hem herkend als dealer en heeft verklaard dat hij al zeker anderhalf jaar rondreed voor [handelsnaam] .
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode ingekort dient te worden en dat hoogstens sprake zou kunnen zijn van een zekere periode. Hoewel verdachte het recht heeft te zwijgen, vragen de aangetroffen chats bij dit standpunt om een uitleg. Nu deze uitleg, hoewel dat wel op de weg had gelegen van verdachte, is uitgebleven, ziet de rechtbank geen redenen een andere periode bewezen te verklaren dan hierboven weergegeven.
Medeplegen
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gedeald. Niet alleen samen met de andere gebruikers van de dealtelefoon, maar ook kan worden vastgesteld dat er sprake was van een samenwerking tussen de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Beide telefoonnummers maakten gebruik van nagenoeg hetzelfde logo en dezelfde pushname, waren 24/7 actief en draaiden dezelfde ploegendiensten. Ook de eerder genoemde groepschat en de onderlinge chats duiden op een samenwerking tussen de verdachten. Ook de notities die zijn aangetroffen in telefoons van verdachten en doorgezonden naar “ [gebruikersnaam 2] ”, het gegeven dat op hetzelfde moment de gegevens van beide telefoonnummers werden gewist en er is waargenomen dat verdachten elkaar in verschillende samenstellingen troffen bij de Esso aan de [locatie] te [plaats 1] wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de telefoonnummers, en daarmee tussen verdachten onderling. Het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
FEIT 2
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geld waarop de tenlastelegging ziet. Dit betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan pas bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Op grond van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. Op 3 juli 2023 is de politie de woning aan [woonadres] binnengetreden. Dit betreft de woning waar verdachte verblijft en waar hij ook is aangehouden. In de slaapkamer van verdachte is een contant geldbedrag aangetroffen in onder meer in een Douglas tasje onder het bed, in een kast en in een jas van verdachte, van in totaal € 20.912,05. In een auto is er een contant geldbedrag gevonden van € 69,90. Naar aanleiding van het feit dat er een sleutel op een keukentafel was gezien door verbalisanten, is de politie een tweede keer de woning binnengetreden. De betreffende sleutel lag niet meer op de plek waar deze eerder was gezien, maar lag op het bed in de ouderslaapkamer onder een dekbed en kleding. Het was een sleutel van een kluis. In deze kluis bij [naam kluis] lag een contant bedrag van € 6.000,-. In totaal gaat het om een bedrag van € 26.981,95.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat de feiten en omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 volgt dat verdachte betrokken is geweest bij handel in drugs, te weten het dealen in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met dergelijke criminele activiteiten grote bedragen cash geld worden verdiend. Daarnaast is het niet gebruikelijk om, zeker op zo’n jonge leeftijd, zo’n groot bedrag cash in huis te hebben mede gelet op de mogelijke risico’s en al helemaal niet achteloos in een zak van een jas. Bovendien zijn coupures met een hoge waarde (€ 200,- of € 500,-), waarvan in dit geval onder meer sprake is, veelal uitgesloten van het regulier betalingsverkeer in Nederland.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte. Hieruit kan niet worden verklaard dat verdachte de beschikking kon hebben over een dergelijk contant geldbedrag.
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen, ligt het op de weg van verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van de geldbedragen.
Geld woning en voertuig
Verdachte heeft zich ten aanzien van het geld dat in zijn woning en voertuig is aangetroffen zowel bij de politie als ter terechtzitting beroepen op zijn zwijgrecht. Er is aldus geen enkel tegenwicht geboden tegen het vermoeden dat het geldbedrag € 20.981,95 van misdrijf afkomstig is. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dan ook niet aangewezen.
Geld kluis
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het geld in de kluis van zijn oma is. In dat verband is onder meer gewezen op de verklaringen van [naam 1] , zijnde de oma van verdachte en zijn moeder, [naam 2] .
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de herkomst van het bedrag in de kluis, niet kan worden aangemerkt als een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waar nader onderzoek naar moet worden verricht.
Vooropgesteld wordt dat na aanhouding van verdachte, de kluissleutel is verplaatst en weggemoffeld onder een dekbed en kleding op de ouderslaapkamer, waar de sleutel eerder in het zicht van verbalisanten op tafel had gelegen. De rechtbank duidt deze handeling, nu een verklaring daarvoor ontbreekt, als een handeling om te voorkomen dat verbalisanten deze sleutel in beslag zouden nemen en daarmee het geld in de kluis zouden ontdekken. Dit is vreemd indien het bedrag aan oma zou toebehoren. Het feit dat de sleutel niet op de slaapkamer van verdachte is aangetroffen doet daar niet aan af. Daarbij komt dat [naam 1] niet concreet de samenstelling heeft kunnen aangeven van het bedrag. Dit laatste is opvallend nu het aangetroffen geldbedrag ook een biljet van € 500,- bevatte, een coupure die niet meer in het reguliere betalingsverkeer kan worden ingebracht. Verder acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] met betrekking tot de herkomst van het geld in relatie tot de samenstelling van het bedrag niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende tegenwicht is geboden tegen het vermoeden jegens verdachte, dat ook het in de kluis aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dan ook met betrekking tot dit bedrag niet aangewezen.
Dit leidt tot de conclusie dat de enige aanvaardbare verklaring voor de aangetroffen contante geldbedragen in de woning, het voertuig en de kluis een criminele herkomst is.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 primair tenlastegelegde feit, te weten het witwassen.
Van medeplegen is de rechtbank niet gebleken zodat verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.
FEIT 3
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, leidt de rechtbank af dat er onmiskenbaar sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband genaamd de “ [handelsnaam] ”, waarbij in ieder geval gebruik werd gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Dit waren de nummers van de dealtelefoons waar bestellingen van harddrugs konden worden geplaatst. Deze telefoons werden bij het einde van de dienst doorgegeven aan degene die daarna dienst had. Er werd jarenlang gedurende 24 uur per dag in wisselende diensten gewerkt waarbij de dealers elkaar collega noemden. Ook werd er geadverteerd door middel van pushberichten. Uit de chats is voorts gebleken dat er zelfs een uitje werd georganiseerd waardoor de verkoop van de harddrugs een dag stil lag. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er leiding werd gegeven aan de organisatie door “ [gebruikersnaam 2] ”. Zo noemt hij zichzelf in een chat met [verdachte] “manager” en blijkt dat er ook verantwoording aan deze persoon moest worden afgelegd. Dit blijkt niet alleen aan de aan hem verzonden dagelijkse notities met berekeningen over omzet en voorraad, maar ook uit de chats waarin “ [gebruikersnaam 2] ” onder meer wil weten waar iemand zich bevindt en hoeveel voorraad er nog is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter. Deze organisatie had als oogmerk dealen van cocaïne en heroïne.
Verdachte heeft als drugsdealer binnen deze organisatie gedurende twee jaar een actieve rol vervuld.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank sluit wat de periode betreft aan bij de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1.