ECLI:NL:RBZWB:2025:2472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
02-158280-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en drugshandel met cocaïne en heroïne

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, gedurende een lange periode actief was in het dealen van deze harddrugs. De organisatie was goed georganiseerd en werkte 24/7 in ploegendiensten. De verdachte werd beschuldigd van het dealen van cocaïne, het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, witwassen van geld en deelname aan een criminele organisatie. Tijdens de zittingen op 6 en 11 februari 2025 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en de criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-158280-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] te [plaats]
raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 14 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
al dan niet samen met anderen in de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 cocaïne heeft gedeald;
al dan niet samen met anderen op 3 juli 2023 opzettelijk 250 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
al dan niet samen met anderen op 3 juli 2023 opzettelijk 80 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
al dan niet samen met anderen op 3 juli 2023 een geldbedrag van € 26.620,- heeft witgewassen;
in de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het dealen van cocaïne (feit 1) en het deelnemen aan een criminele organisatie (feit 5) in de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023. Daartoe wordt onder meer gewezen op het feit dat de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] werden gebruikt om drugs te verkopen en er tussen deze nummers een samenwerking bestond. Op basis van het dossier kan voorts worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten gebruik maakten van deze nummers. Er werd 24 uur per dag samengewerkt om klanten te voorzien van verdovende middelen onder de handelsnaam ‘ [handelsnaam] ’.
De officier van justitie acht tevens het opzettelijk aanwezig hebben van 250 gram en 80 gram cocaïne (feiten 2 en 3) wettig en overtuigend bewezen. Deze hoeveelheid is onder verdachte in beslag genomen waarbij het NFI heeft gerapporteerd dat de stof cocaïne betrof.
Ook het witwassen van een bedrag van € 26.620,- (feit 4 primair) op 3 juli 2023 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Dit geldbedrag is in de woning van [verdachte] en in een kluis waarvan de sleutel in dezelfde woning is aangetroffen, waarbij [verdachte] het vermoeden van witwassen niet heeft kunnen weerleggen.
Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het ter zitting overgelegde requisitoir op schrift.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt [verdachte] partieel vrij te spreken voor de tenlastegelegde periode ten aanzien van feit 1. Er is geen bewijs voorhanden voor een pleegperiode gelegen vóór eind augustus 2022. Er dient daarbij behoedzaam om te worden gegaan met de getuigenverklaringen nu deze onder druk zijn afgelegd. Dit geldt temeer nu er gebruik is gemaakt van enkelvoudige fotoconfrontaties en de getuigen drugsgebruikers betreffen.
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 5.
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 4 met betrekking tot het geldbedrag van € 10.000,- dat is aangetroffen in de kledingkast van [verdachte] . De verdediging verzoekt [verdachte] voor het overige gedeelte vrij te spreken. [verdachte] heeft noch wetenschap noch beschikkingsmacht gehad over het geldbedrag dat in de kluis is aangetroffen. De overige € 2.000,- is eerder al aan de zus van [verdachte] terug gegeven, zodat ten aanzien van dit bedrag ook geen bewezenverklaring dient te volgen.
Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar de ter zitting overgelegde pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid getuigen
De rechtbank constateert dat er getuigen zijn gehoord onder nummer door de politie en later onder eigen naam bij de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat enkele getuigen bij de rechter-commissaris afgezwakt of minder belastend hebben verklaard over met name de duur van de periode dat zij bij [handelsnaam] drugs hebben afgenomen, al dan niet met de bedoeling om zichzelf minder te belasten omdat hun identiteit op dat moment inmiddels bekend was. In de kern hebben de meeste getuigen echter niet wezenlijk anders verklaard over het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, te weten het dealen in harddrugs. Ook is geen afstand genomen van de eerder gedane herkenningen van verdachten. Dit doet aldus niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder (anoniem) afgelegde verklaring bij de politie.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de getuigenverklaringen zoals afgelegd tegenover de politie als betrouwbaar kunnen worden bestempeld en daarmee in beginsel voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de verklaringen van de getuigen niet op zichzelf staan en dat deze voor het gebruik ervan steun moeten vinden in andere bewijsmiddelen.
Duiding inhoud gesprekken
Bij het duiden van de betekenis en strekking van gesprekken met verhullend taalgebruik, waarvan hier sprake is, moet behoedzaamheid worden betracht, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat die gesprekken over strafbare feiten gaan. Desalniettemin is rechtbank van oordeel dat er in de chatgesprekken onmiskenbaar over het dealen in cocaïne en heroïne wordt gesproken. Daarbij overweegt zij dat het geen logische en gebruikelijke conversaties zijn wanneer deze over legale zaken zouden gaan. De gesprekken betreffen korte gesprekken waarin er hoofdzakelijk hoeveelheden, adressen, bedragen en tijden worden genoemd.
Er wordt in de chatgesprekken onder andere gesproken over grammen, hele, halve, SOS, coca, wit en bruin. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in Opiumwetzaken met deze termen veelal wordt gedoeld op respectievelijk cocaïne en heroïne. Gelet op de termen die zijn gebruikt in de gesprekken, in samenhang bezien met de pseudokopen, de door de getuigen afgelegde verklaringen en de onder verschillende verdachten in dit onderzoek aangetroffen drugs, is de rechtbank van oordeel dat het in de gesprekken over illegale zaken gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de chatberichten in het dossier dan ook voldoende houvast om conclusies te trekken ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verenigt zich met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de chatberichten en verzonden notities worden gebruikt. Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere strafzaken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van de verdachte ligt om uitleg te geven over de gesprekken waaraan hij zelf heeft deelgenomen, maar hij dat niet heeft gedaan.
FEIT 1
Het strafrechtelijk verwijt
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van het dossier. Hieruit leidt zij af dat het verwijt dat verdachte onder feit 1 wordt gemaakt ziet op het in een bepaalde periode dealen van cocaïne voor zover dit is gebeurd onder de noemer van ‘ [handelsnaam] ’. De rechtbank zal haar oordeel ten aanzien van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen dan ook daartoe beperken. Dit betekent dat, waar dit van toepassing zou zijn, gedragingen die weliswaar duiden op het dealen in drugs maar waar geen directe link met [handelsnaam] kan worden vastgesteld, naar het oordeel van de rechtbank buiten de reikwijdte van de tenlastelegging vallen.
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast.
In de regio [plaats] waren voorafgaande aan 3 juli 2023 al geruime tijd twee drugstelefoonlijnen actief, te weten de telefoonnummers + [telefoonnummer 1] en + [telefoonnummer 2] . Bij deze telefoonnummers konden drugs worden besteld. Dagelijks werden er afspraken gemaakt voor een ontmoeting om cocaïne of heroïne af te leveren. Het nummer [telefoonnummer 1] was gericht op het verkopen van (snuif)cocaïne en het nummer [telefoonnummer 2] was gericht op het verkopen van zowel cocaïne als heroïne en werd ook wel de ‘rooklijn’ genoemd. Beide nummers profileerden zich als de ‘ [handelsnaam] ’ en maakten daarbij gebruik van een profielfoto waarop een brandweerman en de term “SOS” waren te zien. Daarbij werd aangegeven 24/7 bereikbaar te zijn. De personen die gebruik maakten van deze nummers werkten in ploegendiensten. Zo was er een ochtenddienst, van 06.00 uur tot 14.00 uur, een middagdienst van 14.00 uur tot 22.00 uur en een nachtdienst van 22.00 uur tot 06.00 uur. De nummers, althans de gebruikers ervan, stonden met elkaar in contact en er was sprake van een samenwerking.
[telefoonnummer 1]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was over de periode van 10 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 een telefoontap aangesloten. Aan de hand van de tapgesprekken zijn er observaties verricht, op grond waarvan op meerdere momenten personen en/of hun voertuigen zijn herkend. Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Daarnaast hebben er pseudokopen plaatsgevonden, waarbij de politie op meerdere momenten cocaïne heeft gekocht en zijn verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] herkend. Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [verdachte] de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] in beslag genomen.
[telefoonnummer 2]
Op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was over de periode van 13 juni 2023 tot en met 3 juli 2023 een telefoontap aangesloten en ook zijn er observaties verricht. Verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] zijn op basis van deze taps en observaties geïdentificeerd als zijnde de personen die gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Op 3 juli 2023 werd onder verdachte [medeverdachte 8] de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] in beslag genomen.
Onderzoek telefoons
Onder verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] zijn telefoons in beslag genomen en onderzocht. Hieruit volgt dat gebruik werd gemaakt van verschillende communicatiediensten en dat er berichten, ook tussen verdachten, zijn aangetroffen die duidden op de handel in verdovende middelen. De gebruikers van de accounts binnen deze verschillende communicatiediensten werden geïdentificeerd als zijnde de verdachten binnen dit onderzoek. Bovendien werd er in diverse telefoons een groepschat (snapchat) aangetroffen met aanvangsdatum 6 december 2022 en einddatum 3 juli 2023. Naast alle verdachten in dit onderzoek, was ook het account “ [gebruikersnaam 1] ” aan deze groepschat toegevoegd. Uit onderzoek is gebleken dat “ [gebruikersnaam 1] ” ook gebruik maakte van de aliassen “ [gebruikersnaam 2] ” en “ [gebruikersnaam 3] ”. Bij verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] werden in de telefoons notities met een reeks cijfers en letters aangetroffen die vrijwel dagelijks onderling werden verstuurd. Soortgelijke notities werden door verdachten ook aan “ [gebruikersnaam 2] ” gestuurd, die door de politie worden geïnterpreteerd als mogelijke berekeningen die gaan over de omzet en voorraad.
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 4] werd bij hem een mobiele telefoon aangetroffen met telefoonnummer + [telefoonnummer 3] . Net als bij de deallijnen, werd er bij WhatsApp gebruik gemaakt van een profielfoto van een brandweerman met daarbij de tekst SOS. De status in WhatsApp betrof “24/7 online”. Door het nummer + [telefoonnummer 3] werd op meerdere data een bericht naar een groot aantal contacten gestuurd. Dit bericht betreft een reclame bericht waarin de diensten van de ' [handelsnaam] ' worden aanbevolen.
Ploegendienst
Uit de chats, observaties en getuigenverklaringen stelt de rechtbank voorts vast dat de verdachten binnen dit onderzoek ploegendiensten draaiden. Zo hebben verschillende getuigen aan de hand van de hen getoonde foto’s niet alleen aangegeven dat zij een verdachte als dealer herkenden, maar in sommige gevallen ook welke dienst deze draaide. [medeverdachte 7] werd daarbij herkend als degene die de nachtdienst draaide, [medeverdachte 8] de ochtend en [medeverdachte 6] de middag. Dit komt overeen met de bevindingen uit de in het dossier aanwezige chats waaruit tevens kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 3] werkzaam was in de nacht, [verdachte] in de ochtend en [medeverdachte 2] in de middag/avond. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] stond in de telefoon van [verdachte] ook opgeslagen onder de naam ‘nachtdienst’.
Deelconclusie
De rechtbank is op basis van bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
Periode
Op basis van de periode dat de telefoons zijn getapt, kan in ieder geval worden vastgesteld dat er met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de periode van 10 mei 2023 tot en met 3 juli 2023 is gedeald en met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in de periode van 13 juni tot en met 3 juli 2023 is gedeald door de ‘ [handelsnaam] ’. De verdachten binnen dit onderzoek waren daarbij toen ook actief als dealer.
De tenlastelegging gaat uit van een veel ruimere periode.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de ‘ [handelsnaam] ’ zich al geruime tijd vóór 10 mei 2023 respectievelijk 13 juni 2023 bezig hield met het dealen van harddrugs, in ieder geval al sinds 2018. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat alle verdachten binnen dit onderzoek ook al gedurende deze periode werkzaam waren voor de ‘ [handelsnaam] ’. Zo hebben getuigen aangegeven dat de samenstelling van de personen die gebruik maakten van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] wisselde en wordt de periode dat de verschillende verdachten daarbij betrokken waren geduid op maximaal een aantal maanden tot 3 jaar.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich gedurende de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij voorbij gaat aan het verweer van de verdediging dat er geen bewijs is dat verdachte de Nokia 105 al langere tijd onder zich had en de gebruiker zou zijn. De telefoon is immers op zijn kamer in zijn nachtkastje aangetroffen en is ook actief geweest tot aan de dag van aanhouding. Daarbij zijn er in de onder verdachte aangetroffen dealtelefoon [telefoonnummer 1] soortgelijke, drugsgerelateerde, notities aangetroffen als bij de Nokia 105 het geval was. Het feit dat verdachte mogelijk geen tandartsafspraak had, terwijl daar in de Nokia wel aan wordt gerefereerd, maakt dit niet anders. In dit verband hecht de rechtbank er ook aan op te merken dat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd en dus ook niet over deze telefoon. Dit had echter gelet op de omstandigheden waaronder deze telefoon is aangetroffen wel in de rede gelegen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte reeds vóór 3 juli 2023 de gebruiker van dit toestel is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode als gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft gedeald. Het tenlastegelegde dealen bij de “ [handelsnaam] ”, kan naar het oordeel van de rechtbank, op basis van het dossier, pas worden geconcretiseerd in daadwerkelijk verrichte handelingen door verdachte vanaf 1 oktober 2021. De rechtbank verwijst daarbij naar de in het dossier aanwezige en onder de bewijsmiddelen opgenomen chats en berichten waaruit blijkt van vele contacten met medeverdachten en “ [gebruikersnaam 2] ” met betrekking tot handelingen die verband houden met dealen onder de “ [handelsnaam] ”. Zo worden er onder meer over de periode van 11 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023 vrijwel dagelijks SMS-berichten verzonden met de onder verdachte aangetroffen Nokia 105 naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4] een reeks cijfers en letters. De rechtbank volgt de interpretatie hiervan door de politie, namelijk dat het hier ging om berekeningen over de voorraad en omzet. Deze berichten werden weliswaar verzonden naar een niet geïdentificeerd contact maar zijn wel in lijn met wat er in de telefoons van de medeverdachten is aangetroffen. Dit betreffen immers soortgelijke notities en deze werden tot 3 juli 2023 bijna dagelijks aan “ [gebruikersnaam 2] ” en door medeverdachte [medeverdachte 2] ook naar het voornoemde nummer eindigend op [telefoonnummer 4] verzonden. Verdachte stuurde dergelijke notities vanaf 5 juni 2022 tevens naar medeverdachte [medeverdachte 4] . Op 3 augustus 2022 start vervolgens een chat met “ [gebruikersnaam 3] ” welke doorloopt tot 2 juli 2023 waarbij er vrijwel dagelijks contact was.
Dat verdachte zich vanaf 1 oktober 2021 bezighield met het dealen van harddrugs vindt tevens steun in de verklaring van [getuige] die verdachte als dealer heeft herkend en heeft verklaard dat hij 1,5 à 2 jaar cocaïne bij hem kocht.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode ingekort dient te worden. Hoewel verdachte het recht heeft te zwijgen, vragen de aangetroffen chats bij dit standpunt om een uitleg. Nu deze uitleg is uitgebleven, ziet de rechtbank geen redenen een andere periode bewezen te verklaren dan hierboven weergegeven.
Medeplegen
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gedeald. Niet alleen samen met de andere gebruikers van de dealtelefoon, maar ook kan worden vastgesteld dat er sprake was van een samenwerking tussen de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Beide telefoonnummers maakten gebruik van nagenoeg hetzelfde logo en dezelfde pushname, waren 24/7 actief en draaiden dezelfde ploegendiensten. Ook de eerder genoemde groepschat en de onderlinge chats duiden op een samenwerking tussen de verdachten. Ook de notities die zijn aangetroffen en doorgezonden naar “ [gebruikersnaam 2] ”, het gegeven dat op hetzelfde moment de gegevens van beide telefoonnummers werden gewist en er is waargenomen dat verdachten elkaar in verschillende samenstellingen troffen bij de Esso aan de [locatie] te [plaats] wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de telefoonnummers, en daarmee tussen verdachten onderling. Het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
FEITEN 2 EN 3
De rechtbank acht op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 juli 2023 opzettelijk 250 gram cocaïne en 80 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Nu uit het dossier een duidelijk verband volgt tussen het bezit van de cocaïne en de activiteiten van de “ [handelsnaam] ” acht de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
FEIT 4
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geld waarop de tenlastelegging ziet. Dit betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan pas bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Op grond van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. Op 3 juli 2023 is de politie de woning aan [woonadres] binnengetreden. Dit betreft de woning waar verdachte verblijft, met zijn vader en zijn zus [naam] . Op de eerste verdieping is op de slaapkamer van de zus van verdachte een geldbedrag van € 2.000,- aangetroffen en is op de slaapkamer van verdachte achter de linker deur van de kledingkast een contant geldbedrag van € 10.060,-. Tevens zijn op die slaapkamer bescheiden met betrekking tot de huur van een kluis gevonden en wel onder de bekleding van de ingebouwde muurkast. Een sleutel van een kluis is aangetroffen in een keukenla, waarmee een kluis is geopend bij [kluis] . Hierin lag een contant geldbedrag in pakketjes biljetten van in totaal
€ 12.700,- en daarnaast pakketjes in een enveloppe. Het in de kluis aangetroffen bedrag was
€ 14.560,-. In totaal gaat het om een bedrag van € 26.620,-.
De rechtbank stelt vast dat het geldbedrag ter hoogte van € 2.000,- is teruggegeven aan de zus van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met betrekking tot dit bedrag aldus niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Met betrekking tot het resterende bedrag van € 24.620,- overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen door verdachte. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de handel in drugs, te weten het dealen in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met dergelijke criminele activiteiten grote bedragen cash geld worden verdiend. Daar is ook in dit geval sprake van. Daarnaast is het niet gebruikelijk om zo’n groot bedrag cash in huis te hebben mede gelet op de mogelijke risico’s. Het geld in de woning was gebundeld met elastieken in pakketjes van 1.000,- en op een ongebruikelijke plek opgeborgen, zodat dit aan het zicht was onttrokken. Dit geldt ook voor de huurovereenkomst voor de kluis waarin een contant geldbedrag is aangetroffen dat gedeeltelijk op dezelfde wijze met elastieken in bundels was verpakt.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte. Hieruit kan niet worden verklaard dat verdachte de beschikking heeft over een contant geldbedrag van € 24.620,-.
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen, ligt het op de weg van verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van de geldbedragen.
Geld woning
Verdachte heeft ten overstaan van de strafraadkamer verklaard dat het aangetroffen geld van hem is. Er is met deze enkele algemene uitlating onvoldoende tegenwicht geboden tegen het vermoeden dat het geldbedrag van € 10.600,-- van misdrijf afkomstig is. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dan ook niet aangewezen.
Geld kluis
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat alles wat in de kluis is aangetroffen van zijn zus is, dat de kluis niet op zijn naam stond en dat de slaapkamer eerder van zijn zus was. Het betreffende geldbedrag behoort dus toe aan de zus van verdachte ( [naam] ), aldus de verdediging. Verdachte had wetenschap van noch beschikkingsmacht over dit geld. In dat verband wordt gewezen op de verklaring van [naam] . Het geld heeft geen criminele herkomst.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de herkomst van het bedrag in de kluis, niet kan worden aangemerkt als een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waar nader onderzoek naar moet worden verricht. Hierbij wordt vooropgesteld dat de stelling dat het geld toebehoort aan de zus van verdachte, voor het eerst door verdachte ter zitting naar voren is gebracht, terwijl verdachte op een eerder moment heeft verklaard dat het geld dat is gevonden van hem is. De verklaring van de zus van verdachte waarop ter onderbouwing van de stelling van de verdediging is gewezen, acht de rechtbank ongeloofwaardig nu zij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Zo betreft het bedrag dat in de kluis is aangetroffen een veel kleiner bedrag dan zij heeft verklaard dat er in de kluis zou liggen. Bovendien heeft zij over de hoogte van het bedrag ook wisselend verklaard. Ook de verklaring omtrent het verschil in de wijze van verpakken van de biljetten in de woning en in de kluis komt niet overeen met de wijze waarop de pakketten met geld in de kluis werden aangetroffen. Het huurcontract van de kluis wordt voorts aangetroffen onder een mat op de vloer van een kledingkast waar alleen mannenkleding in lag, terwijl de zus heeft verklaard dat alleen haar spullen in die kast lagen en dat ook dat haar kast was. Ook hierover heeft zij dus andersluidend verklaard. Hierbij herhaalt de rechtbank dat het huurcontract is gevonden onder de bekleding van een ingebouwde muurkast, zijnde een ongewone plaats om een dergelijk stuk te bewaren.
De rechtbank is aldus van oordeel dat met deze verklaring het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dus ook ten aanzien van dit bedrag niet aangewezen.
Dit leidt tot de conclusie dat de enige aanvaardbare verklaring voor de aangetroffen contante geldbedragen in zowel de woning als kluis een criminele herkomst is.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 primair tenlastegelegde feit, te weten het witwassen van een geldbedrag van € 24.620,-.
Van medeplegen is de rechtbank niet gebleken zodat verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.
FEIT 5
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, leidt de rechtbank af dat er onmiskenbaar sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband genaamd de “ [handelsnaam] ”, waarbij in ieder geval gebruik werd gemaakt van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Dit waren de nummers van de dealtelefoons waar bestellingen van harddrugs konden worden geplaatst. Deze telefoons werden bij het einde van de dienst doorgegeven aan degene die daarna dienst had. Er werd jarenlang gedurende 24 uur per dag in wisselende diensten gewerkt waarbij de dealers elkaar collega noemden. Ook werd er geadverteerd door middel van pushberichten. Uit de chats is voorts gebleken dat er zelfs een uitje werd georganiseerd waardoor de verkoop van de harddrugs een dag stil lag. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er leiding werd gegeven aan de organisatie door “ [gebruikersnaam 2] ”. Zo noemt hij zichzelf in een chat met [medeverdachte 6] “manager” en blijkt dat er ook verantwoording aan deze persoon moest worden afgelegd. Dit blijkt niet alleen aan de aan hem verzonden dagelijkse notities met berekeningen over omzet en voorraad, maar ook uit de chats waarin “ [gebruikersnaam 2] ” onder meer wil weten waar iemand zich bevindt en hoeveel voorraad er nog is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter. Deze organisatie had als oogmerk dealen van cocaïne en heroïne.
Verdachte heeft als drugsdealer binnen deze organisatie gedurende een geruime tijd een actieve rol vervuld.
De rechtbank sluit wat de periode betreft aan bij de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie gedurende de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
In de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023 te [plaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 3 juli 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 250 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
3
op 3 juli 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 80 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
4
primair
op 3 juli 2023 te [plaats] een geldbedrag ter hoogte van 24.620,-- euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat
geldbedrag- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5
omstreeks de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023 te
[plaats] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te
weten (onder andere)
[medeverdachte 3] , en
[medeverdachte 4] , en
[medeverdachte 8] , en
[medeverdachte 2] , en
[medeverdachte 1] , en
[medeverdachte 6] , en
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde Opiumwet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring van een dealperiode van 10 maanden aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 10 maanden waarvan een deel voorwaardelijk kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het dealen van cocaïne, het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van een geldbedrag ter hoogte van € 24.620,-.
Aard en ernst van de feiten
Zoals hiervoor overwogen, is er sprake van een criminele organisatie die zich bezighield met het dealen van cocaïne en heroïne. Een schoolvoorbeeld van een zeer goed georganiseerde, professionele organisatie die 24 uur per dag, 7 dagen per week in ploegendienst klanten cocaïne en heroïne bezorgde. Gedurende een lange periode vonden er zeer veel transacties per dag plaats. De organisatie nam daarbij een pro-actieve houding aan. Er werd geadverteerd, maar uit het dossier is ook gebleken dat de organisatie zelf bij haar klanten aan de deur ging op het moment dat ze leefgeld kregen en zelfs op het moment dat ze uit de afkickkliniek kwamen. Puur uit winstbejag werden drugsgebruikers op elk gewenst moment van de dag voorzien in hun verslaving aan harddrugs. Gelet op de lange periode en het grote aantal transacties per dag, moet deze organisatie ook zeer winstgevend zijn geweest en verdachten hebben daarvan geprofiteerd.
Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid omdat deze middelen sterk verslavend werken. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Daarnaast gaat de handel in en het bezit van dergelijke middelen veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten.
Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving als geheel. Niet alleen vanwege de hiervoor beschreven gevolgen maar ook omdat de door de criminele organisaties behaalde winsten moeten worden witgewassen. Gebleken is dat verdachte zich ook hieraan schuldig heeft gemaakt. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch stelsel ernstig schade toegebracht.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft met zijn handelen aan dit alles een wezenlijke bijdrage geleverd. Om al deze gevolgen heeft hij zich niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtsstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De ernst van de feiten weegt in dit geval zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte. Door zich in te laten met dergelijke criminele activiteiten, heeft verdachte de kans aanvaard dat hij op enig moment zou worden aangehouden en dat dit gevolgen zou hebben voor zijn persoonlijke leven. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden zich gedurende een lange periode bezig te houden met dergelijke feiten. Dit geldt ook voor zover is gewezen op de mentale gezondheidsproblematiek van verdachte, de op handen zijnde operatie aan zijn knie en de revalidatie daarvan en zijn werk en kinderen. Verdachte had zich op het moment van het plegen van de strafbare feiten moeten vergewissen van de eventuele consequenties van zijn gedragingen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring over een langere periode ten aanzien van de feiten 1 en 5 dan waar de rechtbank verdachte voor veroordeelt. Zij legt om deze reden een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Voor de bepaling van de strafmaat ziet de rechtbank aanleiding aan te sluiten bij de door de officier van justitie gemaakte berekening gebaseerd op de pleegperiode van het dealen en deelname aan een criminele organisatie (een maand voor een maand), nu dit past bij de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Dit geldt alsdan voor het dealen en het in dat kader vormen van een crimineel samenwerkingsverband. Dit komt in het geval van verdachte uit op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden
.Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 27 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoorde en de strafbare feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4 primair:Witwassen
feit 5:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Personenauto
[kenteken] (Omschrijving: G2610806, Zwart, merk: Volvo V40, chassisnr:
[chassisnummer] , bouwjaar 2013);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juli
2021 tot en met 3 juli 2023 te [plaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer gebruikershoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
( art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer totaal 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Breda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer totaal 80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
4
primair
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 26.620,-- euro, althans
een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat
/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)
voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 26.620,-- euro, althans een of
meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat
dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen
misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 Wetboek van Strafrecht, art
420qtr lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2021 tot en met 3 juli 2023 te
[plaats] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te
weten (onder andere)
[medeverdachte 3] , en/of
[medeverdachte 4] , en/of
[medeverdachte 8] , en/of
[medeverdachte 2] , en/of
[medeverdachte 1] , en/of
[medeverdachte 6] , en/of
[medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste
lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
( art 1 lb lid 1 Opiumwet)