ECLI:NL:RBZWB:2025:2475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
02-158283-23 O
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een cocaïne dealzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die veroordeeld is voor het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene te ontnemen, dat volgens de berekeningen op € 288.401,10 zou bedragen. De verdediging heeft verzocht om een kritische beoordeling van de ontnemingsmaatregel en heeft gesuggereerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd zou moeten worden. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op zittingen in februari 2025 en het onderzoek is op 14 april 2025 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne in de periode van 1 december 2021 tot en met 3 juli 2023. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op extrapolatie, een methode die door de Hoge Raad is aanvaard. De rechtbank heeft de totale ontnemingsperiode vastgesteld op 529 dagen, waarbij rekening is gehouden met vakantiedagen en andere afwezigheden. Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 1.506.063,-, waarna de kosten zijn afgetrokken, resulterend in een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 753.031,50. Dit bedrag is vervolgens gelijkmatig verdeeld over de betrokkene en vijf medebetrokkenen, wat resulteert in een bedrag van € 125.505,25 voor de betrokkene.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van een ontnemingsmaatregel passend is, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 125.505,25. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft ook een gijzeling van 1080 dagen opgelegd bij niet-betaling van het ontnemingsbedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-158283-23
vonnis van de rechtbank d.d. 24 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J. Sneep, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Als waarnemend raadsman is ter zitting verschenen mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 10 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 april 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast is komen te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne in georganiseerd verband en dat met die handel in totaal een voordeel is behaald ter hoogte van € 288.401,10. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot de berekening van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport).

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt primair kritisch te onderzoeken of het opleggen van een ontnemingsmaatregel in het concrete geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijke reactie is.
De verdediging verzoekt subsidiair het te bepalen wederrechtelijk verkregen voordeel fors te matigen. De ontnemingsperiode dient te worden beperkt tot de door de verdediging bepleite dealperiode vanaf 25 april 2023 dan wel 20 november 2022. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de periode dat betrokkene niet aanwezig is geweest in Nederland in verband met de begrafenis van zijn vader zodat hij in ieder geval die dagen niet heeft gedeald en dus verdiend. Verder dienen ook vakantiedagen te worden verdisconteerd en moet een lagere winstmarge worden gehanteerd.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overwegingen integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 24 april 2025 en als opgenomen in bijlage II onder nummer 1 tot en met 96 bij dat vonnis. In aanvulling op die bewijsmiddelen wordt het oordeel gebaseerd op het rapport.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband in de periode van 1 december 2021 tot en met 3 juli 2023, waarbij uit de bewijsmiddelen volgt dat als aanvangsdatum van het dealen 7 december 2021 heeft te gelden. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers]. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze berekening niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243).
Gesteld noch gebleken is dat de gehanteerde referentieperiodes niet representatief zouden zijn voor de gehele periode. De rechtbank zal bij het bepalen van het aantal transacties per dag aansluiting zoeken bij het rapport.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 10 mei 2023 tot 6 juni 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 16 mei 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale omzet in de periode tussen 16 mei 2023 en 3 juli 2023 € 7.450,- betrof. De genoemde periode beslaat 49 dagen, en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op dagomzet van € 152,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van de telecommunicatie dat er over een periode van 5 weken gemiddeld 77 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper gemiddeld genomen voor € 35,- aan verdovende middelen werd gekocht, zijnde het bedrag tussen 0,5 gram en 1,0 gram cocaïne. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met € 35,- per transactie leidt tot een dagomzet van € 2.695,- via telefonische afspraken. De rechtbank ziet geen aanleiding om van voorgaande af te wijken. De gegevens zijn door de verdediging ook niet betwist. Dit betekent dat de totale dagomzet van verkoop van verdovende middelen daarmee op een bedrag van € 2.847,- (€ 152,- en € 2.695,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 573 dagen. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering te worden gebracht. Dit komt in deze neer op 44 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode op 529 dagen. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de verdediging opgevoerde 11 dagen die betrokkene afwezig was in verband met de begrafenis van zijn vader, hier nog op in mindering te brengen, nu deze dagen geacht worden te zijn meegenomen in het aantal vakantiedagen conform de BOOM-rapportage. Daarbij komt dat niet is gesteld laat staan onderbouwd dat betrokkene over die dagen van afwezigheid geen inkomsten heeft genoten. .
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel in die periode wordt dan € 1.506.063,--
(zijnde 529 x € 2.847,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit.
Nu de verdediging geen enkele onderbouwing heeft gegeven van de stelling dat een lagere winstmarge dient te worden gehanteerd, ziet de rechtbank geen aanleiding een andere winstmarge te hanteren dan in het rapport is gedaan.
Uit voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt geschat op een bedrag van € 753.031,50 (zijnde € 1.506.063,- x 50% )
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en de 4 medebetrokkenen die onder dealtelefoonnummer [nummers] werkzaam waren.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat er naast betrokkene en de 4 medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’. Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die ‘[gebruikersnaam]’ in het geheel lijkt te hebben gehad, is aannemelijk dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen. Echter, nu onduidelijk is gebleven hoe de verdeling van opbrengst en kosten tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de vier medebetrokkenen is geweest en betrokkene hier ook geen uitleg over heeft gegeven, acht de rechtbank het redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over deze 6 personen te verdelen.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 125.505,25.
De verdediging heeft betoogd dat het in dit geval het opleggen van een ontnemings- maatregel geen doelmatige, dan wel rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijke reactie is. Het betreft voordeel dat betrokkene heeft genoten door het plegen van een strafbaar feit. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel dient in beginsel te leiden tot rechtsherstel. De rechtbank acht het opleggen van een ontnemingsmaatregel in deze, anders dan de raadsman betoogd, passend, nu de door de verdediging daartoe aangevoerde omstandigheden, omstandigheden zijn die het plegen van een strafbaar feit met zich mee brengen en waar betrokkene voordat hij zich hierin heeft gemengd, rekening mee had kunnen en moeten houden.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 125.505,25 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 125.505,25;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 125.505,25, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.