In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die veroordeeld is voor het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene te ontnemen, dat volgens de berekeningen op € 288.401,10 zou bedragen. De verdediging heeft verzocht om een kritische beoordeling van de ontnemingsmaatregel en heeft gesuggereerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd zou moeten worden. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op zittingen in februari 2025 en het onderzoek is op 14 april 2025 gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne in de periode van 1 december 2021 tot en met 3 juli 2023. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op extrapolatie, een methode die door de Hoge Raad is aanvaard. De rechtbank heeft de totale ontnemingsperiode vastgesteld op 529 dagen, waarbij rekening is gehouden met vakantiedagen en andere afwezigheden. Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 1.506.063,-, waarna de kosten zijn afgetrokken, resulterend in een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 753.031,50. Dit bedrag is vervolgens gelijkmatig verdeeld over de betrokkene en vijf medebetrokkenen, wat resulteert in een bedrag van € 125.505,25 voor de betrokkene.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van een ontnemingsmaatregel passend is, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 125.505,25. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft ook een gijzeling van 1080 dagen opgelegd bij niet-betaling van het ontnemingsbedrag.