Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die was veroordeeld voor het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, vorderde de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de rechtbank werd vastgesteld op € 140.214,75. De zitting vond plaats op 6 en 11 februari 2025, en het onderzoek werd gesloten op 14 april 2025. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijsmiddelen en een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 75.161,- moest worden gesteld, maar de rechtbank volgde de berekening van de officier van justitie. De rechtbank concludeerde dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 juli 2023 € 1.682.577,- bedroeg, waarvan na aftrek van kosten € 841.288,- resteerde. Dit bedrag werd pondspondsgewijs verdeeld over de betrokkene en vijf anderen die bij de drugshandel betrokken waren. De rechtbank legde de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van het ontnemingsbedrag van € 140.214,75 en wees de overige vorderingen van de officier van justitie af.