ECLI:NL:RBZWB:2025:2481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/3059
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal. Het verzet betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2024, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een juiste machtiging. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 11 april 2025, waarbij mr. D.A.N. Bartels als gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat mr. Bartels niet heeft voldaan aan de verzoeken om aanvullende machtigingen van de bestuurders van belanghebbende. Ondanks dat hij een machtiging had overgelegd van één van de drie gezamenlijk bevoegde bestuurders, heeft hij niet de vereiste aanvullende machtigingen ingediend. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om het verzuim te herstellen door het overleggen van een nieuwe machtiging in verzet. De rechtbank bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat mr. Bartels niet gemachtigd was om namens belanghebbende op te treden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard, wegens het niet overleggen van een juiste machtiging. Het beroep ziet op de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten voor het jaar 2022 voor het object [adres] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 11 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben mr. Bartels en namens de heffingsambtenaar [persoon 1] deelgenomen.

Procesverloop

2. Bij brief van 9 juni 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief, ontvangen op 15 juni 2023. Mr. Bartels heeft het uittreksel van belanghebbende en onderliggende uittreksels overgelegd en een machtiging op naam van [persoon 2] .
2.1.
De griffier heeft bij brief van 22 januari 2024 gevraagd om aanvullende machtigingen van [persoon 3] en [persoon 4] . Mr. Bartels heeft op 25 januari 2024 nogmaals de machtiging op naam van [persoon 2] overgelegd.
2.2.
De griffier heeft op 1 februari 2024 nogmaals gevraagd om aanvullende machtigingen van [persoon 3] en [persoon 4] . Mr. Bartels heeft nogmaals de machtiging op naam van [persoon 2] overgelegd.
2.3.
Mr. Bartels heeft niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 11 oktober 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in verzet aan dat hem geen mogelijkheid is geboden om het verzuim te herstellen. Ook heeft hij in verzet een machtiging overgelegd op naam van
[persoon 3] .
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Als de ander een rechtspersoon is of een natuurlijk persoon die een onderneming drijft, kan de rechtbank ook verlangen dat – recente – uittreksels uit het handelsregister worden overgelegd.
3.4.
Uit de overgelegde uittreksels uit het handelsregister blijkt dat de drie bestuurders van belanghebbende gezamenlijk bevoegd zijn. De rechtbank stelt vast dat mr. Bartels een schriftelijke machtiging heeft overgelegd van één van de drie bestuurders. Bij brieven van 22 januari 2024 en 1 februari 2024 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld aanvullende machtigingen te overleggen. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook zijn ontvangen blijkens de reactie van mr. Bartels op de brieven. Dat de gevraagde stukken niet worden ingediend is een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende kan worden gelaten.
3.5.
Vast staat dat de rechtbank binnen de gestelde termijn geen machtiging van de drie gezamenlijk bevoegde bestuurders van belanghebbende heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook geen statuten ontvangen waaruit zou blijken dat de overgelegde machtiging voldoende is.
3.6.
In verzet dient mr. Bartels een machtiging in van één van de (gezamenlijk bevoegde) bestuurders. Voor zover mr. Bartels heeft geprobeerd het verzuim – door het overleggen van een nieuwe machtiging in verzet – heeft proberen te herstellen, biedt de wet hiertoe geen mogelijkheid [2] .

Conclusie en gevolgen

4. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 oktober 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
4.1.
Nu niet is gebleken dat mr. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen, kan er ook geen sprake zijn van enige spanning of frustratie bij belanghebbende die te wijten zou zijn aan het handelen of nalaten van de rechtbank of heffingsambtenaar. Mr. Bartels is tenslotte niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 25 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.