Op 8 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Sumner, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van de rekestprocedure, waarbij de kinderrechter de belangen van de kinderen vooropstelde. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 17 januari 2024 en diende te worden verlengd voor een periode van een jaar. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.
De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds sprake was van een gebrekkige samenwerking tussen de ouders en een gebrek aan contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hadden al meer dan drieënhalf jaar geen contact meer met hun vader, wat hen emotioneel en in hun ontwikkeling bedreigde. Tijdens de behandeling gaven de kinderen aan dat ze de omgang met hun vader belangrijk vonden, maar dat ze ook behoefte hadden aan erkenning van hun ervaringen. De moeder en de vader gaven beide aan dat ze bereid waren om mee te werken aan een traject voor contactherstel, maar er waren zorgen over de effectiviteit van dit proces.
De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren en dat het in het belang van de kinderen was om de ondertoezichtstelling te verlengen. De kinderrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling werd verlengd van 17 januari 2025 tot 17 januari 2026, met de hoop dat de ouders in de tussentijd zouden werken aan hun communicatie en de mogelijkheid tot contactherstel zou verbeteren.