ECLI:NL:RBZWB:2025:2490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
430481 / JE RK 25-27
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige zorgen over schoolgang en hulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, stellende dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) niet heeft geleid tot het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging. De moeder heeft zelf initiatieven genomen door passend onderwijs te zoeken en [minderjarige] aan te melden voor therapie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling stigmatiserend werkt en dat er geen constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI tot stand is gekomen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet zijn behaald en dat de moeder en [minderjarige] in staat zijn om de zorgen zelf aan te pakken met de reeds ingeschakelde hulpverlening. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de ondertoezichtstelling in dit geval niet helpend is gebleken en dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430481 / JE RK 25-27
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.S. Ganeshie te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 27 december 2024, ontvangen op 27 december 2024;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 16 februari 2025, ontvangen op 17 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 6 maart 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 maart 2024 en tot 6 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] vertelt tijdens het gesprek met de kinderrechter dat hij veel heeft meegemaakt. [minderjarige] vindt de ondertoezichtstelling erg vervelend, omdat het hem niet helpt en zelfs tegenwerkt. [minderjarige] geeft daarnaast aan dat hij nog nooit een individueel gesprek heeft gehad met de jeugdbeschermer. Hij vindt het ook jammer dat school hem nooit heeft beschermd tegen de pesterijen, mishandelingen en bedreigingen. [minderjarige] zou graag, net als zijn beste vriend, naar de [school 1] willen gaan. De [school 1] laat [minderjarige] echter, net als andere scholen, niet toe vanwege de ondertoezichtstelling. Verder verklaart [minderjarige] dat de dokters en de wijkagent hebben gezegd dat [minderjarige] niet veilig is op school, maar dat de jeugdbeschermer en de leerplichtambtenaar aangeven dat [minderjarige] wel naar school moet. [minderjarige] wil graag zijn diploma halen en aan zijn toekomst werken. Hij wil niet dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zodat scholen hem sneller zullen aannemen. De ondertoezichtstelling werkt nu stigmatiserend, belemmerend en het zorgt voor veel stress. De moeder van [minderjarige] probeert privélessen voor hem te regelen tot er een andere school wordt gevonden, aangezien het [school 2] hem gaat verwijderen. Momenteel zit [minderjarige] , sinds de maatwerkklas van [school 3] is gestopt, de hele dag thuis. Hij werkt wel dagelijks aan school en heeft tot nu toe op eigen kracht al zijn toetsen gemaakt en gehaald. [minderjarige] vertelt voorts dat de ondertoezichtstelling en de uitblijvende reactie van de gezinsvoogd het afgelopen jaar ervoor heeft gezorgd dat hij niet aan het begin van het jaar kon instromen, maar pas later. Alle groepen in de klas waren toen al gevormd en [minderjarige] hoorde er wederom niet bij. [minderjarige] voelt zich niet serieus genomen door de gezinsvoogd. Zij heeft gedurende de ondertoezichtstelling van het afgelopen jaar niet eenmaal met hem gesproken. [minderjarige] licht tevens toe dat hij gelukkig is bij de moeder thuis. Hij vindt de door de moeder geregelde therapie van [ggz] erg fijn, omdat hij daar zijn hart kan luchten. Ook krijgt hij tools om met de pesterijen om te gaan. Vanuit school krijgt [minderjarige] tot slot geen hulp.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en licht ter aanvulling op de overgelegde stukken toe dat school nog steeds geen stabiele factor is in het leven van [minderjarige] . Het is ingrijpend om steeds maar van school te moeten wisselen en het is nog niet duidelijk wat werkt en wat niet werkt. Daarnaast is het voor de GI lastig geweest om het afgelopen jaar passende hulpverlening in te zetten, omdat er een tijd onduidelijk was welke gemeente hiervoor financieel verantwoordelijk is. De GI is van mening dat het komende jaar in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling de hulpverleningsorganisatie Proces moet worden ingezet. Deze organisatie biedt Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) aan. Middels deze hulpverleningsvorm zal worden gekeken naar de patronen binnen het gezin. Dit is noodzakelijk, aangezien er nog geen zicht is op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . Ook kijkt deze hulpverleningsvorm mee op het gebied van school. [minderjarige] is slachtoffer van pesterijen en de GI gunt hem een schoolperiode waarin hij dit niet meer hoeft te ervaren. De GI wil graag een intake plannen bij Proces. De samenwerking met de moeder verloopt momenteel stroef en er zal waarschijnlijk een tweede jeugdbeschermer worden ingezet. De samenwerking tussen de GI en de moeder moet verbeterd worden om de ondertoezichtstelling goed te kunnen laten verlopen. De GI heeft gepoogd om een bemiddelingsgesprek met de moeder te plannen, maar dit is niet gelukt. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk, omdat er nog sprake is van een (school)patroon wat niet doorbroken is. Ook moet de passende hulpverlening nog worden opgestart. De GI erkent dat er ook individuele gesprekken met [minderjarige] gevoerd moeten worden. Dit zal worden opgepakt. De vertegenwoordigster van de GI verklaart voorts dat zij goed contact heeft met de school van [minderjarige] . Ook sluit de jeugdbeschermer aan bij de evaluatiegesprekken. De GI kan echter niet de positie van de gezaghebbende ouder overnemen of adviseren omtrent het zoeken naar nieuwe scholen. Het is begrijpelijk dat het voor [minderjarige] lastig is dat hij steeds halverwege het schooljaar instroomt. De GI kan ervoor zorgen dat er hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] als hij weer naar school gaat, zodat hij ook in de omgang met andere leerlingen beter begeleid wordt. De GI stelt voorts dat zij niet op de hoogte was van het feit dat [minderjarige] hulpverlening krijgt van [ggz] . De GI heeft tot op heden geen reactie ontvangen van [ggz] op de vragen die zij heeft gesteld, waardoor zij nog geen afweging kan maken of deze hulpverlening passend is voor [minderjarige] . De GI is van mening dat een ondertoezichtstelling geen negatieve invloed heeft op de schoolgang van [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] naar school gaat of dat er dagbesteding wordt ingezet om te voorkomen dat hij de hele dag thuis zit, zoals nu het geval is.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het niet klopt dat de moeder om een tweede jeugdbeschermer zou hebben gevraagd. De GI heeft daarnaast alle mogelijkheden gehad om te onderzoeken wat [ggz] is, bijvoorbeeld via hun website of via een gesprek met de directeur. [ggz] is een professionele organisatie die aan alle eisen voldoet om deze hulpverlening te bieden en adviezen te geven. [ggz] is door de moeder zelf ingeschakeld, waaruit blijkt dat de moeder in staat is om hulpverlening te zoeken en te accepteren. [ggz] heeft geadviseerd wat er moet worden ingezet om de situatie te verbeteren, zoals stressmanagement bij de moeder en het weerbaarder maken van [minderjarige] . Ook blijkt uit het rapport dat [minderjarige] geen speciaal onderwijs nodig heeft, omdat hij intelligent is. Daarnaast heeft de moeder de onderwijsconsulent van de gemeente ingeschakeld om te helpen bij het vinden van passend onderwijs voor [minderjarige] . De gemeente zal moeder hierin ondersteunen. De hulpverlening van [ggz] en de hulp van de onderwijsconsulent zijn voor [minderjarige] en de moeder voldoende. De advocaat voert daarnaast aan dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) de conclusies van het onderzoek van de Belgische Raad zomaar heeft overgenomen zonder zelf een gedegen onderzoek te doen. Verder is het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling feitelijk niks gebeurd en verbeterd, hetgeen de moeder enorm teleur heeft gesteld. De moeder moest zelf alles oppakken, zoals het zoeken naar scholen voor [minderjarige] en het inzetten van hulpverlening. Als scholen vervolgens horen dat er een ondertoezichtstelling is, wordt [minderjarige] niet aangenomen. De moeder wil hulp en staat hiervoor open, maar ze krijgt geen hulp via de ondertoezichtstelling. Waar de GI het afgelopen jaar geen enkele vorm van hulpverlening heeft ingezet, terwijl de ondertoezichtstelling wel stigmatiserend en belemmerend werkte voor de moeder en [minderjarige] , heeft de moeder zelf wel de hulpverlening ingeschakeld om aan de doelen, die oorspronkelijk aan de ondertoezichtstelling gekoppeld waren, te werken. Zo heeft de moeder [ggz] ingeschakeld. Ook heeft de moeder zelf een onderwijsconsulent ingeschakeld en krijgt de moeder nu, op eigen initiatief, hulp en begeleiding van een therapeut. Verder heeft de moeder nooit te horen gekregen hoe de GI wil werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling en is er weinig communicatie. De GI komt nu wel met plannen, maar het afgelopen jaar is er niets gebeurd. De moeder betwist, onder overlegging van een rapport van spectrum GGZ, gemotiveerd dat er sprake zou zijn van een negatieve symbiose tussen de moeder en [minderjarige] . Het is bovendien belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de culturele verschillen tussen de GI en de moeder. Naar de maatstaven van de GI zou iedere Surinaams-hindoestaanse moeder als overbeschermend kunnen worden gekwalificeerd, zo stelt de advocaat. De advocaat geeft verder aan dat [minderjarige] last heeft van het stigma van een ondertoezichtstelling. Hij heeft veel stress en slaapt slecht. De wens van [minderjarige] is om naar de [school 1] te gaan, maar hij kan zich goed aanpassen als het toch een andere school wordt. Zonder ondertoezichtstelling kunnen de professionals samen met de moeder bezien welke school het meest passend is bij [minderjarige] . De moeder aanvaardt alle hulp die zij hierbij kan krijgen en is, zo blijkt uit de overlegde producties, ook zeer actief in het zoeken van mogelijkheden, oplossingen en hulpverlening. Tevens kan [minderjarige] dan aan het begin van het nieuwe schooljaar starten. In de tussentijd kan de moeder, zonder de druk en het stigma van een ondertoezichtstelling, met hulp van de onderwijsconsulent van de gemeente op zoek gaan naar een geschikte school. De begeleiding van de therapeuten van [ggz] kan ook worden voortgezet. De moeder zal altijd in het belang van [minderjarige] handelen, hetgeen maakt dat zij tijdig aan de bel trekt als het toch niet zelf lukt. De advocaat stelt zich namens moeder in het verweerschrift op het primaire standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de ondertoezichtstelling is gebaseerd op een gebrekkige en onjuiste rapportage van de Raad. Subsidiair stelt de advocaat zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de gronden van een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. Meer subsidiair stelt de advocaat zich op het standpunt dat, indien de rechtbank de ondertoezichtstelling toch verlengt, dit voor maximaal drie maanden kan worden verlengd, enkel met het doel om de schoolproblematiek van [minderjarige] op te lossen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat op dit moment (nog) is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in de artikelen 1:255 en 1:260 BW. De kinderrechter wijst daarom het verzoek af. Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.4.
De kinderrechter ziet, evenals de GI en de moeder, op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling dat er grote zorgen zijn om [minderjarige] . [minderjarige] is in het verleden slachtoffer geworden van heftige pesterijen, bedreigingen en mishandelingen door medeleerlingen op school. [minderjarige] heeft vervolgens vele wisselingen van school meegemaakt en lijkt in een patroon verwikkeld te zijn geraakt, waarbij hij naar een school gaat en vervolgens stopt wegens pesterijen, bedreigingen en mishandelingen. De schoolgang van [minderjarige] is een grote zorg. [minderjarige] ging tot voor kort naar het [school 3] , maar ook hier kan [minderjarige] niet blijven wegens veiligheidsredenen. Het gevolg is dat [minderjarige] wederom van school moet wisselen. Momenteel is er nog geen nieuwe school voor [minderjarige] gevonden en gaat hij, sinds het stoppen van de maatwerkklas van het [school 3] , niet meer naar school. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk dat hij deelneemt aan onderwijs dat passend is bij zijn niveau en behoeften, zodat hij geen achterstand oploopt. Tegelijkertijd blijkt dat [minderjarige] , die vanuit huis op eigen kracht aan school werkt en onweersproken heeft gesteld dat hij tot nu toe al zijn toetsen heeft gehaald, zich hiervan bewust is, zelf ook verlangt naar het volgen van onderwijs en het halen van een diploma en daar alles aan doet. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] beperkte sociale contacten heeft buiten school en geen betrokken netwerk heeft. Ook is de vader van [minderjarige] niet in beeld, hetgeen van invloed kan zijn op de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Verder heeft [minderjarige] in zijn leven veel meegemaakt, zoals voornoemde pesterijen, bedreigingen en mishandelingen door medeleerlingen, wisselingen van school en verhuizingen. [minderjarige] heeft nog niet de ruimte en hulp gehad om dit te verwerken en heeft nog niet geleerd hoe hij hiermee om moet gaan. De kinderrechter is met de GI, de moeder en [minderjarige] zelf van oordeel dat [minderjarige] hier hulp en begeleiding bij nodig heeft.
5.5.
Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2024, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is uitgesproken, volgt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk werd geacht om ervoor te zorgen dat de benodigde hulpverlening werd ingezet en dat de schoolgang van [minderjarige] zo snel mogelijk hervat kon worden. Ook is overwogen dat de GI de moeder en [minderjarige] kon helpen om ervoor te zorgen dat er weer een stabiele thuisbasis ontstond. Daarbij diende er ook aandacht te zijn voor de relatie tussen [minderjarige] en de moeder en moest er worden bezien of [minderjarige] voldoende ruimte kreeg om zich zelfstandig en onafhankelijk van de moeder te ontwikkelen. De kinderrechter stelt vast dat uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de betrokkenheid van de GI de moeder en [minderjarige] niet heeft geholpen om een stabiele schoolgang voor [minderjarige] te creëren, aangezien [minderjarige] momenteel nog steeds geen stabiele schoolgang heeft. De moeder heeft onder overlegging van vele e-mails en correspondentie gemotiveerd gesteld dat zij zich de afgelopen periode enorm heeft ingespannen om [minderjarige] op een passende school te krijgen. Haar ervaring hierbij is geweest dat de ondertoezichtstelling eerder belemmerend dan bevorderend of helpend heeft gewerkt. De GI heeft dit tijdens de mondelinge behandeling niet betwist. De GI heeft verklaard dat zij niet bepaalt of adviseert naar welke school [minderjarige] moet gaan, maar vooral toeziet op het hele proces en aansluit bij evaluatiegesprekken. Ook schakelt de GI hulp en begeleiding in als de schoolgang van [minderjarige] eenmaal geregeld is. Het is dan ook niet helemaal onbegrijpelijk dat de moeder zich op zichzelf aangewezen voelt als het gaat om het vinden van een geschikte school voor [minderjarige] . Dit heeft de moeder ook steeds gedaan, gelet op de vele aanmeldingen bij verschillende scholen die zij heeft gedaan. De moeder heeft inmiddels ook een onderwijsconsulent ingeschakeld om haar hierbij te ondersteunen. Ook stelt de kinderrechter vast dat het de GI gedurende het afgelopen jaar niet is gelukt om voor [minderjarige] passende hulpverlening in te zetten om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken, mede doordat het onduidelijk was welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De moeder heeft zelf wel hulpverlening ingeschakeld, namelijk [ggz] . [ggz] biedt niet alleen hulpverlening aan [minderjarige] en de moeder, maar heeft ook een onderzoek gedaan naar de relatie tussen [minderjarige] en de moeder. De zorgen over de interactie tussen de moeder en [minderjarige] worden door de moeder, door overlegging van het rapport van Spectrum GGZ en de stelling van de advocaat over de culturele aspecten, betwist. De GI heeft deze stellingen van de moeder niet gemotiveerd betwist, buiten de door de GI niet nader onderbouwde stelling dat de GI de hulpverlening vanuit [ggz] niet passend acht voor [minderjarige] en twijfels heeft bij deze organisatie. [minderjarige] vindt de hulpverlening vanuit [ggz] echter fijn, is hiervoor gemotiveerd en wil hiermee doorgaan. Uit het onderzoeksrapport van [ggz] blijkt bovendien dat de onderzoeker een psychiater is met een geldige BIG-registratie. De moeder heeft tot slot voor zichzelf hulpverlening geregeld, zodat zij stoom kan afblazen en er kan worden gewerkt aan haar stressmanagement. De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de doelen van de ondertoezichtstelling het afgelopen jaar niet vanuit de ondertoezichtstelling behaald zijn, terwijl de moeder hier wel zelfstandig mee aan de slag is gegaan en hierin grote stappen heeft gezet.
5.6.
Ook is gebleken dat er geen constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI tot stand is gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling, en ook uit de overgelegde stukken, is gebleken dat de betrokkenen elkaar hier over en weer verwijten over maken. Gelet op de interactie tussen de betrokkenen, wordt de kans klein geacht dat er alsnog tot een constructieve samenwerking wordt gekomen. Daar komt nog bij dat [minderjarige] zich niet serieus genomen voelt, omdat de GI geen enkel individueel gesprek met hem heeft gevoerd. Alles afwegend, stelt de kinderrechter vast dat uit het gesprek met [minderjarige] , de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling volgt dat de ondertoezichtstelling in dit concrete geval niet per definitie helpend is en wel, zoals [minderjarige] en zijn moeder onderbouwd met stukken hebben gesteld, in de praktijk voor meer nadelen dan voordelen zorgt. De moeder en [minderjarige] geven gemotiveerd aan dat de ondertoezichtstelling stigmatiserend en belemmerend werkt in de zoektocht naar een passende school voor [minderjarige] , aangezien meerdere scholen [minderjarige] hebben afgewezen zodra bekend werd dat er een ondertoezichtstelling loopt. De moeder geeft daarnaast aan dat zij zonder ondertoezichtstelling de schoolgang sneller stabiel krijgt. De moeder heeft tevens gemotiveerd gesteld welke stappen zij hieromtrent onderneemt en heeft onweersproken gesteld dat zij inmiddels bijstand van een onderwijsconsulent van de gemeente heeft die haar hiermee gaat helpen. De GI ziet hierin voor zichzelf geen rol. Voorts is uit het onderzoeksrapport van [ggz] onweersproken gebleken dat er geen sprake is van een (negatieve) symbiotische relatie tussen de moeder en [minderjarige] en heeft de moeder, onweersproken, aangevoerd dat de beschermende opvoeding van [minderjarige] ook kan worden verklaard vanuit een cultureel aspect. Ook blijkt uit het rapport van [ggz] dat een ondertoezichtstelling niet passend is, omdat deze maatregel vooral bijdraagt aan verdere stress bij de moeder en [minderjarige] en mogelijk schadelijk is voor het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] . De kinderrechter stelt op grond van al het voorgaande vast dat niet alle doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. Er zijn nog steeds ernstige zorgen over [minderjarige] waarvoor snel oplossingen moeten worden gevonden, maar een ondertoezichtstelling is in dit concrete geval niet helpend gebleken om deze zorgen te doen wegnemen. Het ligt dan in dit concrete geval ook niet voor de hand om de ondertoezichtstelling te verlengen. De moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bereid verklaard om de verantwoordelijkheid tot het wegnemen van de zorgen zelf te dragen. Zij heeft gemotiveerd aangevoerd welke stappen zij daarin het afgelopen jaar al heeft gezet en welke stappen zij bereid is daarin de komende periode te gaan zetten, zulks met hulp van de door haar ingeschakelde hulpverlening. Zij heeft ook toegezegd tijdig aan de bel te trekken als een en ander haar, met hulpverlening in het vrijwillig kader, toch niet lukt. Ook [minderjarige] heeft laten zien dat hij zich, ondanks de belastende ervaringen die hij met zijn schoolgang en met name met het gedrag van zijn medeleerlingen heeft, inspant voor het volgen van onderwijs, het halen van zijn toetsen en het bezoeken van een school. De kinderrechter geeft de moeder en [minderjarige] het vertrouwen dat zij de voornoemde zorgen met de door hen reeds ingeschakelde hulpverlening in het vrijwillige kader kunnen wegnemen en dat de moeder, indien dat onverhoopt toch niet lukt, tijdig aan de bel trekt bij de juiste instanties. De kinderrechter wijst daarom het verzoek af.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.